Functiebeperking: Identiteit en Zelfverklaarde Discriminatie

NOOT: De tekst die volgt, werd geschreven op uitdrukkelijke vraag van Patrick Lambrecht van het VEHHO (Vlaams Expertisecentrum voor Handicap en Hoger Onderwijs, http://vehho.be) met de bedoeling bij te dragen tot een probleemverkenning over functiebeperking. Ter dien gelegenheid, maakte ik ook deel uit van de ad hoc werkgroep. 

INLEIDING

De discussie over functiebeperking vormt in wezen een onderdeel van het debat over diversiteit en identiteit. In wezen, gaat het in de realiteit niet zozeer om identiteit, maar om de verengde vorm ervan, een specificiteit die de Fransen ‘singularité’ noemen. Wie zo’n specificiteit echter uitroept tot het kenmerk dat hem een eigen identiteit bezorgt en dus essentieel van de andere onderscheidt, proclameert echter de discriminatie over zichzelf. Wanneer die specificiteit tegelijk gebruikt wordt om gelijkberechtiging af te dwingen, kan het beleid geen enkele kant meer op. Dat is ook zo voor het kenmerk ‘functiebeperking’.

DRIE BEWEGINGEN

De vraag om in het hoger onderwijs meer aandacht te besteden aan de rekrutering en de begeleiding van studenten met een functiebeperking, is aan drie maatschappelijke bewegingen gelegen:
1.Deze studenten maken deel uit van een breder beleid om alle brains aan dek te roepen, teneinde aan de Lissabon-doelstellingen te beantwoorden (Europa als grootste kenniseconomie);
2.Deze studenten maken tevens deel uit van een bredere emancipatiegolf, die werd ingezet in de jaren ’60, halverwege de jaren zeventig stilviel en nu opnieuw komt aangerold, uiteraard enigszins gemodificeerd;
3.Tot slot, past de aandacht voor studenten met een functiebeperking in de nieuwe maatschappelijke trend over identiteit, minderheden, diversiteit en wat ik “culturele empathie” zou noemen (géén solidariteit).

We noteren dat de discussie over functiebeperking niet werd op gang gebracht door het hoger onderwijs zelf, evenmin als het debat over diversiteit trouwens. Anders gezegd: het onderwijs was geen vragende partij. Dat komt in hoge mate omdat ons hoger onderwijs een aanbodonderwijs is, d.w.z. dat de instellingen bepalen wat aangeboden wordt en wie men als doelgroep ziet. Ik vel daar geen oordeel over, maar moet toch vaststellen dat het onderwerp ‘functiebeperking’ niet leefde bij hen die de beslissingen van het beleid straks dienen toe te passen. Dat is een fundamentele hindernis voor het veranderingsmanagement.

BURGER OF INDIVIDU?

De eerste twee bewegingen vormen geen enkel probleem, de derde wel. Ik zie het debat over functiebeperking als een onderdeel van het debat over diversiteit en dat heeft dan weer te maken met een verscheidenheid aan identiteiten. Met heel dat debat is iets oneigenlijks aan de hand.

In Frankrijk, het land van de rechten van de mens, de burger en de République (in casu: laïc), wordt het debat over diversiteit helemaal anders onthaald dan hier. De Fransen snappen het niet, omdat de beklemtoning van diversiteit voor hen de grondwaarden van de Republiek op zijn kop zet. Antiracisme betekent: de andere niet benaderen als homo, zwarte, Algerijn, mohammedaan, Bretoen of wat dan ook. De reden is eenvoudig: sinds 1789 – weze het met hindernissen - is elkeen burger van de Republiek en als dusdanig gelijk. Kleur, afkomst, overtuiging, het doet er niet toe. De waarden van de Republiek zijn de norm en dus de grens. Nu is dat systeem impliciet ook het onze, daar heb je geen echte republiek voor nodig; de filosofie van gelijke burgers in een zelf vormgegeven samenleving, kan volstaan. In die optiek, stelt de burger zich niet voor als neger, Turk of Grieks-Orthodox gelovige. De overheid, als koepel en veruitwendiging van al die burgers, spreekt de burgers niet aan als Turken, negers of Grieks-Orthodoxen, maar met “Françaises, Français”.
Daarmee is niet gezegd dat in Frankrijk effectief gelijkheid heerst onder alle burgers, alleen dat elke citoyen de le République Française recht heeft op een gelijke behandeling als dusdanig. Die gelijkheid als citoyen is afdwingbaar. Tegelijk moet men ook aan minimale voorwaarden voldoen, Frans spreken bijvoorbeeld, want de Republiek is een model van een samen-leving. Wat niet strikt nodig is om samen te leven als citoyen en mogelijks zelfs tot conflicten zou leiden als men het wel deed, hoort thuis in de privé-sfeer. Godsdienstbeleving bijvoorbeeld.

Tot grote consternatie van de Fransen, benoemen hoe langer hoe meer groepen zich wel tot iets anders dan citoyen de la République. Meer zelfs, ze halen kenmerken uit de privé-sfeer en plaatsen die middenin de samen-leving. In Frankrijk rijzen nu vragen over “la ‘race’ comme représentation collective”. Stelt u zich voor dat de (Franse) overheid enkele jaren terug de zwarte burgers zou hebben aangeraden een “Conseil représentatif des associations noires” op te richtten. Men zou moord en brand hebben geschreeuw en alle rechtgeaarde democraten zouden betoogd hebben tegen een discriminerende overheid. Zo’n vereniging voor zwarte Fransen oprichten is nochtans precies wat de zwarte, Franse voetballer Basile Boli onlangs gedaan heeft. 
Als het met godsdienst mag, waarom niet met huidskleur? (cf. Moslimexecutieve in België en gelijkaardige ‘conseil’ in Frankrijk)

Burgers zeggen nu heel expliciet: ik ben lesbisch, Marokkaan, mohammedaans, ik ben iets aparts. Die burger ook: ik eis vanuit die aparte identiteit niet enkel het recht om anders te zijn, maar bovendien om gelijk behandeld te worden. Dat is het wat de Fransen niet begrijpen en vanuit het klassieke burgerschap niet kàn worden begrepen, ook niet ter linkerzijde: dat iemand zo expliciet zichzelf uitroept tot lid van een minderheid die zich deels buiten het concept “burger van de Republiek” plaatst én – alsof dat niet erg genoeg is – tegelijk een gelijke behandeling opeist, d.w.z. zoals de doorsnee burger met wie hij zich niet wil identificeren. Dat is ook zo langzamerhand wat velen bij ons niet meer begrijpen. Alleen is het debat hier verdoezeld doordat pertinente analyses meteen worden gekaapt ten voordele van extreem rechtse conclusies.

De Franse socioloog Alain Tourraine wijst in “Un nouveau paradigme” terecht op de opkomst van wat hij “culturele” rechten noemt, naast en historisch ook nà de burgerrechten (bijv. stemrecht) en de sociale rechten (bijv. leerplichtonderwijs). Deze “culturele” rechten beklemtonen de eigen identiteit en bepalen nu ook een deel van de burger. In sommige gevallen helaas héél de burger (de cluster bevat naast cultuur an sich, ook religie, volk, taal, zeden en gewoonten)

Er is wezenlijk niets mis met die culturele klemtoon, integendeel. Identiteit beklemtonen, kan voor minderheden of uitzonderingen duiden op een begin van emancipatie, wat automatisch een appèl inhoudt aan de ‘andere’, ‘gewone’ burger. De zelfuiting van persoonlijkheden, denk aan Robert Long of Will Ferdy, ging de doorbraak van de homobeweging vooraf en heeft haar streven vergemakkelijkt, terwijl uitingen nu bevestigen en normaliseren, ook omdat men ze aan succes kan koppelen ( (bijv. Elio di Rupo, Tom Lannoye). Die culturele klemtoon volstaat echter niet. Integendeel, ze houdt een groot gevaar in. 

IDENTITE vs SINGULARITE

Het directe gevaar bestaat erin dat de burgers die beweren voor hun “identiteit” op te komen, in feite de discriminatie proclameren, ja, er een onderdeel van hun eigen identiteit van maken: “ik ben iemand anders dan jullie en wil als dusdanig worden gerespecteerd”. Zo iemand moet dan, op zijn verzoek, worden erkend, gerespecteerd en tegemoet getreden als volksnationalistische Catalaan (etnie), gereformeerde Afrikaner (godsdienst en ras), Roma (zeden en gewoonten), neger (huidskleur), bewoner van de Vierde Wereld (sociale status), holebi (geaardheid)…De lijst is eindeloos. 
Identiteit valt hier meestal samen met particulariteit. Zo men wil, gaat het om een heel beperkte vorm van identiteit, die bovendien de vele gelijkenissen met andere identiteiten camoufleert: naast haar seksuele geaardheid, verschilt de lesbienne in heel wat opzichten absoluut niet van de meeste Vlamingen, inclusief haar kinderwens en status van getrouwde vrouw. Identiteit wordt dus niet enkel gebruikt om zich te onderscheiden, maar ook om zich af te zetten en zich te isoleren. 
De redenering luidt: ik verschil van godsdienst en zo onderscheid ik mij volledig van de andere. Ik verschil van seksuele geaardheid en zo van de andere. Eigenlijk, valt identité nu samen met singularité.

Maar wat is een andere identiteit? Het verschil tussen identiteiten ligt natuurlijk niet wetenschappelijk vast, want het is een verschuivend sociaal-cultureel gegeven, maar toch moet een verschil in identiteit te maken hebben met een wezenlijk verschil in kwaliteiten en eigenschappen, dermate dat men van een andere, coherente “set” kan spreken en niet van een paar toevallige, los staande elementen.

Een gelijkaardig fenomeen als die singularités, is wat ik de “eigenbelanggroepen” heb genoemd. In HUMO ontdekte ik jaren terug de MAG, afkorting voor “Motorcycle Action Group” : de MAG verdedigt de belangen van de werknemers die met de moto naar het werk gaan, omdat de nieuwe wet op de fiscale aftrekbaarheid van het woon-werkverkeer ertoe leidt dat zij straks minder verplaatsingskosten mogen aanrekenen. De MAG kondigt aan alvast bezig te zijn met politiek lobbywerk. 
De MAG voldoet ogenschijnlijk aan de criteria van een belangengroep: zij vertegenwoordigt een groepsbelang (werknemers die met de moto naar het werk gaan), zij is de tegenspeler van de officiële democratie (in casu de wetgever) en zij is derhalve uit op een verandering die er via die officiële democratie niet zou komen. In wezen is het een eigenbelanggengroep. Je vindt ze in de pers elke dag terug met een eisenbundel: de ouders van cannabisgebruikers, de voetgangersbond, de vrijzinnige senioren, de katholieke senioren… 
Zo ook zijn de meeste identiteiten niet meer dan specificiteiten, singularités.

Het kenmerkt “functiebeperking” is aan dezelfde analyse onderhevig. De singularité staat voorop: uitvergroting van de eigen ‘identiteit’, minimalisering van de gemeenschappelijkheid, eis tot “gelijkberechtiging”.

Hoewel de zelfverklaarde discriminatie een reëel gevaar vormt, is alles tot zover nog beheersbaar. Deze groepen en individuen voegen er echter meestal een tweede eis, die van gelijkberechtiging. Dan kantelt het debat volkomen en staan de beleidsmakers en –uitvoerders voor torenhoge problemen.

GELIJKSCHAKELEN vs KWALITEITSEISEN

Er is inderdaad sprake van een beleidsprobleem van zodra de eis tot gelijkberechting gemotiveerd vanuit een zelfverklaard verschil in de maatschappelijke praktijk wordt omgezet, dus de particuliere nieuwsbulletins en de websites verlaat om een beleidsmatig fenomeen te worden. Dan blijkt dat gelijkberechtiging een levensgroot probleem stelt, omdat de eisers eigenlijk gelijkschakeling bedoelen. En die gelijkschakeling vanuit een singularité is natuurlijk een contradictio in terminis en dus onuitvoerbaar. Tenzij men de spelregels verandert, wat natuurlijk geen gelijkberechtiging of gelijkschakeling meer is, maar een nieuw onderscheid, het logische effect van de discriminatie die men over zichzelf heeft uitgeroepen.

Het is niet correct te stellen dat studenten met een functiebeperking tot alle opleidingen toegang moéten krijgen. Uiteraard moet men alles in het werk stellen opdat niemand zou worden uitgesloten op basis van een paar specifieke kenmerken. Anders gezegd: men kan van alles in het werk stellen opdat iedereen zou kunnen deelnemen en slagen. In termen van hoger onderwijs: er zijn vele wegen om de startcompetenties te halen als men bijzondere inspanningen doet (student, instelling,overheid, …). Idem om de eindtermen te halen. Een missie van de Hogeschool Gent en de Universiteit Gent in Zuid-Afrika, waarvan ik deel uitmaakte, heeft enkele jaren na de machtsovername van het ANC de blank-Afrikaanse beheerders van de blank-Afrikaanse universiteit van Bloemfontein aangeraden om geen democratisering voor de zwarte jongeren door te voeren door toe te geven op de beginvoorwaarden en de kwaliteit van de opleiding, maar om alles in het werk te stellen opdat iedereen hetzelfde, op kwaliteit geteste parcours zou kunnen aanvangen en beëindigen. En dus opdat iedereen over een diploma van dezelfde kwaliteit zou beschikken dat dezelfde garanties geeft op de arbeidsmarkt die voor elkeen open staat.

Het minimum is een gelijke startkans bezorgen, waarna elkeen verder gaat op eigen verdienste. Dit noemen we meritocratie. Meritocratie kan worden aangevuld met democratie, dus bijzondere inspanningen bovenop die meritocratie. Echter: wanneer men zelfs de normen van de meritocratie in vraag stelt, keert men terug naar de maatschappelijke voorloper ervan, het Ancien Régime, want er worden weer privilegies uitgedeeld. Het is wel het Ancien Régime op zijn kop, maar niet minder Ancien Régime: niet de machtigen kennen zichzelf voorrechten toe, de (vaak zelfgeproclameerde) “minderheden” krijgen nu plots voorrechten. Eerst sloegen de voorrechten op aangeboren royalty, later op geërfd fortuin met bijhorend maatschappelijke voorsprong en status, nu op de apart-heid.
Ja, er valt iets te zeggen voor de gescheiden ontwikkeling en behandeling, als men de apart-heid durft aanvaarden als basis van sociale en maatschappelijke organisatie.

Ik was als jonge kerel compleet ongeschikt voor de volgende studies: regent wetenschappen, geneesheer, lichamelijke opvoeding, sociaal assistent. Niet omdat ik een functiebeperking heb, gewoon omdat ik er als persoon niet geschikt voor ben: ik ben niet sportief, heb geen opslaggeheugen, ben niet geboeid door exacte wetenschap en bezit onvoldoende empathie. Men had me wel kunnen toelaten tot die studies (in België is dat een ‘recht’), maar het zou compleet fout zijn geweest me voordelen toe te stoppen. Welnu, zo moet men functiebeperkingen ook durven zien: een kenmerkt dat sommige realisaties en plannen uitsluit, zodat men zich, zoals iedereen, moet concentreren op wat men wél kan. Simpel voorbeeld: een dyslecticus kan veel kanten op, maar hij hoort niet voor de klas thuis als onderwijzer. Hogescholen die wel zo’n onderwijzers vormen, doen niemand een plezier: noch die onderwijzer, noch de kinderen, noch de ouders, noch de medestudenten en later de collega’s op school.

RECHTEN en HYPOCRISIE

Het is eveneens fout te doen alsof ALLE instellingen voor hoger onderwijs in Vlaanderen ALLE voorzieningen voor ALLE vormen van functiebeperkingen moeten of kunnen integreren in ALLE opleidingen en ALLE infrastructuur. Daartoe is niemand in staat, noch financieel, noch qua mankracht. Bovendien is het illusoir van de doorsnee docent en administratieve of technische medewerker te verwachten dat hij in staat zou zijn om begeleider te spelen van al die processen - naast alle andere veranderingen in zo’n instelling. Als men in Vlaanderen inzake functiebeperking weer eens uit gaat van een recht dat ook nog eens ONVERVREEMDBAAR is, dan delft heel die beweging zijn eigen graf. Beter zou het zijn dat instellingen specialiseren, dat zou de daadwerkelijke (versus de papieren) inzet van mensen en middelen optimaliseren. De overheid die toegeeft aan de eigenbelanggroepenmentaliteit is hypocriet. De instellingen zullen er dan noodgedwongen voor zorgen dat alles klopt. Op papier. Voor essentiële onderwijshervormingen, toch de core business, bestaan al verscheidene voorbeelden van hypocriet gedrag. Laten we er geen aan toevoegen.

ZELFBEPALING

Vreemd is ook dat de eis tot erkenning van de “identiteit” niet leidt tot meer zelfstandigheid en zelfbepaling, maar net tot het omgekeerde:
De zelfproclamatie van onbekwaamheid te functioneren als werkelijk zelfstandig individu vertrekkend vanuit een positief beleefde eigenheid;
Afhankelijkheid van derden, in het bijzonder van instellingen en overheden;
En paradoxaal, beklemtoning van een gebrek aan ware...identiteit.

De lectuur van het korte essay “Self-Reliance” van de 19de-eeuwse (jawel) schrijver-filosoof Ralph Waldo EMERSON kan misschien helpen. Identiteit zonder positief zelfbeeld is een verwrongen, gefrustreerde identiteit, die naam niet waardig. Een paar ‘amuse gueule’:
“Insist on yourself, never imitate”;
“It was in his own mind that the artist sought the model”
“Nothing can bring you peace but yourself”

Helaas: deze samenleving bulkt van initiatieven (op tv bijvoorbeeld) waarbij mensen worden wijs gemaakt dat ze zomaar een andere “identiteit” kunnen aannemen: de bouwvakker wordt in een paar weken kapper, de huisvrouw avonturierster in Afrika, de troela een seksbom, de brave studente tussendoor ‘bitch’, de internationale manager Romein in een spelkamp. Men kan zich pas een andere identiteit aanmeten (of die illusie creëren) als men er zelf geen heeft. 
Uit blinkende magazines en “life style” programma’s blijkt dat persoonlijkheid en “identiteit” van doen heeft met de “verpersoonlijking” van de binnenbekleding van de auto of de inrichting van de badkamer. Enkel in een genormaliseerde en gestandaardiseerde Brave New World, kan het merk van badkranen en de design van garagepoorten “identiteit” en “persoonlijkheid” verlenen.

SOFTIES en VADSIGE KONINGEN

Vreemd genoeg zijn we, in een maatschappij die overloopt van “emancipatie” en zogenaamde zelfrealisatie, een paar houdingen aan het ontwikkelen die daar haaks op staan. Het is me ook nog niet duidelijk hoe ze moeten worden verklaard, maar één ding is wel klaar: zodra een zelfverklaarde minoriteit gebaseerd op een singularité zichzelf als dusdanig presenteert aan de samenleving en eisen stelt, is men geneigd daarop in te gaan en wie er niet op ingaat als rechts, racistisch, discriminerend etc. te betitelen. Waarom geeft men vanwege de overheid, de politiek en gelijkaardige organismen daaraan toe zonder veel debat? Waarom moeten wij tolerant zijn op dwingend verzoek?

Ik meen dat de oorzaak te zoeken is bij een compleet gebrek aan eigen, maar dan echte identiteit, dit wil zeggen ondersteund, gemotiveerd en gericht door een duidelijke set waarden en doelstellingen. Dat is bijzonder vreemd voor een samenleving, in casu het onderwijs, waar standaarden en meetbaarheid tot de eigenheid behoren (proeven, diploma’s, quoteringen, studiejaren, moeilijkheidsgraden…) en nu ook de kwaliteitszorg (incl. accreditatie) niet meer weg te denken valt (eindtemen, begintermen, opleidingsprofiel, beroepsprofiel, studiecontract…).

Hoe kan men nu met iemand die zich een Turks-mohammedaanse identiteit (lees: specificiteit) aanmeet een evenwichtig en respectvol gesprek hebben als men er geen eigen identiteit kan naast zetten – ik zeg niet “tegenover stellen”, ik zeg ernaast zetten. Hoe kan men, bij gebrek aan normering, iets zeggen over andermans norm? En waarom zou die andere, die duidelijke normen poneert, enig begrip kunnen opbrengen voor een samenleving die geen waarden durft voorop te stellen omdat het postmodernisme alles naast elkaar plaatst als evenwaardig? 
Het enige wat men dan kan doen, is knikken en toegeven. Daardoor schiet een mechanisme in werking dat tolerantie inruilt voor toegeven en steun en begeleiding inruilt voor vrijblijvend geven. Omdat alle uitingen van ‘identiteit’ evenveel waard zijn, moet men ze allemaal gelijk aan bod laten komen, aanvaarden en regulariseren.

Nochtans is er niets mis met ware identiteit, zonder komt men alleen maar in de hulpverlening terecht. Wel fout, is de eigen identiteit 
a)losgekoppeld van sociale en burgerrechten,
b)die men ook nog als superieur beschouwt.

Die dubbele benadering van “identiteit”, dat is het Vlaams Blokbelang.
Het is niet omdat men een duidelijke identiteit heeft met een uitgesproken normenstelsel, dat de andere niet aan bod zou kunnen komen. Integendeel: een sterke identiteit in de breedste zin, gekoppeld aan democratie en tolerantie, kan de zaken maar duidelijk stellen en de anderen ten goede komen – als hij een identiteit heeft natuurlijk. Om “eigen volk eerst” te vermijden, moet de culturele component van de identiteit worden aangevuld met de componenten burgerrechten en sociale rechten (Tourraine).

Dat is diversiteit. 
De meewarige softieblik van de vadsige koning is dat niet. Want ze is vals.

Een tweede reden zou een verwarring kunnen zijn. Een vergissing dus ook. We zijn het sinds enkele decennia gewend dat identiteit en individualisering beklemtoond worden en dat we ‘anderen’ tolerant moeten benaderen. Leren begrijpen vanuit ‘hun’ eigenheid. 
Meestal ging het hier om een vorm van sociale emancipatie: bijv. de vrouw.
Vaak ging het ook om een grote groep, geen numerieke minderheid: bijv. mei ’68 en de vele voorgangers en opvolgers, in wezen een conglomeraat (zwarten, vrouwen, ecologisten, studenten, vrijheidsstrijders…) 
Altijd ging het om burgers van hier met een particulier kenmerk: bijv. de homo’s (ik zeg ‘burgers van hier’, want het begrip ‘volk’ mag, helaas ten onrechte, enkel nog worden gebezigd voor zogenaamde “exotische” volkeren).

Telkens iemand zijn vinger opsteekt, zijn we geneigd de eisenbundel vanuit die oude optiek te bekijken. Dat is een elementaire inschattingsfout, want we laten die geïsoleerde “culturele” claim samenvallen met sociale strijd en emancipatie en vergeten aan te vullen met burgerrechten en sociale rechten.

TER OVERWEGING

Niet alles aan iedereen geven, is geen discriminatie.
Dat niet iedereen alles kan, is geen schande, maar net de basis van verscheidenheid en ware diversiteit: dat alle kleuren en geuren hetzelfde afstompende werk aan de lopende band of de kassa van een warenhuis ‘mogen’ doen is blijkbaar een teken van ‘diversiteit’. Diversiteit in wat? De eigenheid van die mensen wordt compleet genegeerd. 
Zelfrealisatie start niet bij een formele gelijkschakeling van “rechten” (het zijn meestal geen rechten, maar tegemoetkomingen en sociale Winterhulppakketten die men beter als beledigend zou beschouwen voor de ware identiteit), maar bij de uitbouw van de capaciteiten die men heeft, geholpen, dat spreekt vanzelf, om een aantal “hindernissen” te kunnen nemen die voor anderen geen of kleinere hindernissen zijn. 
De beklemtoning van de eigen “identiteit”, die in wezen slechts singularité is, vanuit een negatief zelfbeeld, is geen emanciperend streven, maar een indirecte vraag tot vernietiging van de ware identiteit en de afhankelijkheid van een distribuerend systeem ter vervanging van democratie. 
Tourraine, die de aandacht trekt op die nieuwe, “culturele” identiteit, zegt er meteen bij dat deze niet alleen na de burgerrechten en de sociale rechten komen, maar eraan moeten worden gekoppeld. Wat de beklemtoning van de “eigen identiteit” zonder meer betekent op zijn Vlaams, weten we al. Zullen we dit vermenigvuldigen?

(versie 19/12/2006)

REFERENTIES

Jean BIRNBAUM: “Rhétoriques de la race”, een bespreking van Fassin E.& D. : “De la question sociale à la question raciale? Représenter la société française », in : Le Monde, 01/12/2006.
Eddy BONTE : « De tandem van mei ‘68 », in : « Hoezo, democratie ? » (red. Marleen Easton & Christian Vankerckhove), EPO. 
Ralph Waldo EMERSON : « Self-Reliance » (diverse uitgaven en het net)
Alain TOURRAINE : Un nouveau paradigme, Gallimard, 2006