Guy Gysens: " Tabula Rasa / Terra Incognita"

Lees hieronder "Guy Gysens over de dood van Jan De Roek"

“We zullen van nergens beginnen en nergens heengaan, verdwalen, verdwalen.”
(Don Juan)

Een nieuwe tijd brak aan. Hij schreef niet meer dat …

“Het is in mij windstil geworden;
over de pleinen van mijn lichaam
hangen de vlaggen halfstok.
Ik ben een beeld van krijt geworden
ik sta abstrakt als een beeld van Moore in een park
en geef geen teken van leven meer. En luister:
mijn stem verschraalt
tot het gekrijs van een kraai
als ik u roep 
in het onkruid van mijn handen.”  (Jeunesse Dorée)

Jan De Roek begreep dat het vonnis definitief, onherroepelijk was geworden, dat het hem veroordeelde een helderziende tussen slapenden en een verrader te zijn. Hij zou nimmer meer argeloos als water over de mijnenvelden lopen, terwijl de doodshoofdvlinder hem heimelijk van onder het gebladerte gadesloeg.

Hij had immers enerzijds geluisterd naar “10 jonge vrijzinnige dichters” en deze uitvoerig ingeleid in de bundel "Utopie 1971" (1). Deze bundel rolde op zijn uitvaartsdag van de pers. Van hen onthield hij dat “uiteindelijk zijn deze dichters gericht tegen elk compromis dat hen door de ouderen zou worden opgedrongen. Zij weigeren elke schuld, maar geraken daardoor vaak in conflict (…) Hun onschuld wordt klaarblijkelijk meestal van de hand gewezen; men legt het er klaarblijkelijk op aan hen in te wijden, te initiëren in een bestel waartegenover zij slechts weigerig staan, en dat zij meestal in zijn geheel van de hand wijzen …”

Anderzijds had hij oudere dichters geausculteerd om hen te ontmaskeren en te verwijten: “Diploma’s en prijzen kunnen niets bewijzen dan de syndikale trouw. Gij staat te dienen, gij staat mij te verraden”. Om vast te stellen : “Vrienden, ik begin u te haten, te verlaten. Mijn ellende is volmaakt” (Poète Maudit). Enkele uitzonderingen zoals Karel Jonckheere, Eddy Van Vliet en Patrick Conrad, ontleedde hij in essays, waarvan nu de blijvende waarde is gebleken.

DON JUAN

Einde 1968 legde Jan De Roek de laatste hand aan het 164-verzenrijke gedicht Don Juan, dat herhaaldelijk werd verfijnd in de loop van de verschillende versies. Het vormt het resultaat van de door hem scrupuleus waargenomen premissen. Het is dé breuk, die zijn als échec ervaren analyse van anderen en zichzelf, scheidt van zijn nieuwe wereld, zijn taak. Don Juan waarschuwt agressief en onbeschaamd, ja zelfs verwaten, dat hij zich meer, zoals vroeger, zou verschansen in een doodse stilte, maar zal refereren naar “gevoelige waarden als vergankelijk, onveilig, herfstig en ijdel”. Dit verlies van zekerheden leidde evenwel niet tot verbittering, ontreddering, maar vormde een loutering zonder nood aan geborgenheid. Noch slaaf van zijn verleden, noch schatplichtig aan de toekomst. “Ik wil niet verslaafd geraken” of “ik wil geen kinderen. Ik ben eindiger dan elk ogenblik”. Kortom, hij weigert elke schuld t.o.v. het voorbije en t.o.v. het toekomstige. Zijn loutering met zijn ondubbelzinnige, politieke taak kan natuurlijk niemand beter, accurater dan door Jan de Roek zelf met volgende tekst geformuleerd worden:

“… Ik zweer niet meer; de eeuwige gebiedende wijze vereer ik niet meer. Een voorbeeld ben ik niet. De tijd rukt mijn insignes af. Een ridderorde draag ik niet. Ik verander in beeldspraak. Ik ben die ben. Ik verweer in de ruisende jaren. Ik ben mijn eigen, zeldzaam bloedeigen, eenzame lijfeigene. Godsdienstig ben ik niet. Ondankbaar ben ik voor mijn vreselijke vader, de gehate koning in zijn breedversierde, weelderige loge,schaterend, terwijl hij mij ziet sterven, ongewapend, in zijn teatraal teater. Het tederste teken, de grootste wreedheid is mij eigen geworden, want zie, ik ben in staat te breken de zachtste ogen. Ik doe beven en begeven de oudste gebouwen want ik brand en verbrand de verblindende luister en deze gevreesde engelen; De knielende gebeden vervelen mij, vernielen mij. Ik kan slechts verwoesten de orde, wil ik heelhuids en in leven blijven.” (Don Juan)

TABULA RASA

Jan De Roek besefte dat zijn  voormalige, papieren revolte ondeugdelijk, onvoldoende diepgravend, was geweest, omdat het wereldlijke en het klerikale gezag, Staat en Kerk, de individuele en de maatschappelijke wereld dermate geïnfiltreerd zijn, dat elk autonoom denken of leven, onmogelijk is geworden. Recentelijk werd in de sociologie door René Lourau (L’État-inconscient, 1978) (2) vastgesteld dat “l’État papa-maman …nous pense, pense pour nous, pense en nous, pense à nous” ofwel door Pierre Bourdieu (Raisons pratiques, Sur la théorie de l’action, 1994) (3), dat “la pensée de l’État … est présente jusqu’au plus intime de notre pensée”, hetgeen geleid heeft tot de kwalificatie, dat alhier sprake is van “une servitude volontaire” (Et. De la Boétie) (4), in hoofde van de burgers. Of werd over de klerikale macht door Johann Most (La peste religieuse, 1883) (5) niet geschreven: “lorsqu’un homme se trouve sous les griffes d’un prêtre son cerveau a perdu ses facultés de penser, ses rouages se sont arrêtés et les araignées y tissent leurs toiles. Il ressemble un mouton pris de vertige”.

De Roeks woorden “ik kan slechts verwoesten de orde” doen onmiddellijk denken aan M. Bakoenin (6), die eveneens besefte dat het behoud van het gezag, hoe dan ook toegelicht, leidt tot compromissen en opportunisme. Hij besefte inderdaad, dat “die Lust der Zerstörung ist zugleich eine schaffende Lust” en dat verklaarde als volgt: “je n’ai soif que de destruction, parce que je suis convaincu que construire avec des matériaux pourris sur une charogne est peine perdue, et que n’est qu’a partir d’une grande destruction que peuvent apparaître de nouveaux matériaux vivants, et avec eux de nouveaux organismes …”.

De Roeks woorden doen echter niet alleen aan de Russische anarchist denken, maar eveneens aan de persoon, die zijn naam leende aan het kwestieuze gedicht Don Juan. Ook Don Juan weigerde alle schuld en wordt zodoende, samen met Koning Lear, gecatalogeerd als een der grootste, literaire archetypen van de onbeschaamheid, van het gebrek aan eerbied en achting. Schetste Molière Don Juan trouwens niet als iemand die “ne croit ni Ciel, ni Enfer, ni loup-garou” (I.1) als geestesgenoot van “des esprits forts, qui ne veulent rien croire” (III.5)? Gaf hij trouwens zijn vader, de emanatie van het gezag, niet de raad: “mourez le plus tôt que vous pourrez, c’est le mieux que vous puissiez faire” (IV,5)?

In de onlangs verschenen "De Geschiedenis van het Atheïsme" (7), wordt gepreciseerd dat de “Don Juan van Molière en Mozarts Don Giovanni … hebben te maken met de vrijdenkerij. De vrijdenker overtreedt alle geloof en alle wetten.”“Ni Dieu, ni Maître”. C. Dumoulié ["Don Juan ou l'héroïsme du désir", 1993, (8)], omschrijft het nauwkeuriger als volgt: "Plus qu'une révolte du moi, Don Juan exprime la revendication intellectuelle d'un esprit supérieur, qui le fait dénoncer toutes les superstitions de l'époque". Hoeft het derhalve te verbazen dat het durven in vraag stellen, gekwalificeerd wordt als pejoratieve onbeschaamdheid en insolentie? Het ontkennend voorzetsel “in” , voorafgaand aan het werkwoord “solere”, dat betekent handelen volgens de dagelijkse gewoonte, geeft uitdrukking aan het ongepast, indecent handelen en spreken. In de Franse taal, staat "insolence" tegenover "déférence", alhoewel - volgens "Le Petit Robert" (1992) - "insolite" als "plutôt laudatif, de nos jours" is geworden. Kortom, hij die als onbeschaamde, insolente de wereld inschat, ontmaskert. Hij weigert de normaliter verwachte toegeeflijkheid, omdat hij lucide de voorradige, niet zelden opportunistische schroom voor onthulling aanklaagt, aantijgt, wat hem zodoende als verrader van deze gelukzalige berusting wordt aangewreven.

Don Juan zowel als Jan De Roek hadden dit aan den lijve ondervonden en laatstgenoemde aanvaardde de implicaties ervan:

“Onherroepelijk is het vonnis dat van mij een helderziende maakt tussen de slapenden en een verrader". (Jeunesse Dorée)

De onbeschaamde, de insolente sluit zich door zijn kritische visie uit, omdat hij weigert zich in slaap te laten wiegen, zich te laten strikken door de schijn. Deze onbeschaamde, stoute houding is een gevaarlijke houding, omdat zij de macht herleidt, hetzij ironisch, hetzij cynisch. Jan De Roek schreef dat hij besefte “dat wat roerloos, weerloos is” en hij durfde zelfs eisen te stellen. Luister:

“ Ik wil dat er geluisterd wordt. Ik wil met iemand spreken in deze geluidsdichte tijd, in deze ernstige, beleefde, zakelijke tijd. In deze chronische aan welvaartlijdende wereld, deze besmettelijke wereld van prestige en ambitie”. (In hoc signo)

Luister nogmaals opdat u, lezer, beseft wat u te wachten staat wanneer u naar hem luistert en hem zult volgen:

‘Ik zal u volledig onverstaanbaar maken tot gij de vreemdste woorden zult spreken en zult horen wie ik ben want gij wordt overschreeuwd, gij draagt helmen en opschriften, gij zijt ingesneeuwd en gij staat zelf lyrisch als een machine te razen.” ( Don Juan)

Een gedachte die doet denken aan Friedrich Nietzsche, die De Roek gelezen had en zelfs helpen vertalen (9), maar ook aan het essay "Politique du Rebelle. Traité de résistance et d’insoumission" (verschenen eind 1997) (10) van Michel Onfray, die evenzeer refereert naar de Duitse denker en ongetwijfeld de goedwillige aandacht van Jan De Roek zou hebben gekregen. Beide schreven in ongeveer dezelfde bewoording over Nietzsche: “Zijn denken is een springtij, een tweede ‘zondvloed’, maar ontdaan van zijn christelijke betekenis. Hij is de opstandeling bij uitstek, de rebel, radicaal en nietsontziend. Zijn filosofie is er een van vernietiging, aftakeling, ontluistering, of beter misschien van ‘zuivering’ in de Augiasstal van negentien eeuwen christelijke beschaving. Hij is de verzetsman en belichaamt als dusdanig het neen, de weigering” en “l’humanisme suppose le congé donné à la politique, la disparition de l’histoire au profit d’une lecture du réel selon les catégories anciennes de la necessité, du destin,de la fatalité, de la tragédie inévitable, de l’incontournable dureté” om in de herinnering aan Michel Foucault en Gilles Deleuze, alsmede aan mei 1968, te betrachten “un sur-humanisme libertaire qui installe en son centre non plus l’homme châtré, mais l’individu désassujetti.” (11)

Het hoeft niet te worden beklemtoond dat een andere tijd reeds lang een aanvang nam en de vorige als een kaartenhuisje in elkaar stortte. Dit alles met de vraag hoe inmiddels het gezag zich manifesteert, hoe dit gezag kan worden bekampt. G. Deleuze diagnosticeerde “la société de contrôle”, die zich zal uiten in een toename van micro-fascismen, die slechts door de gevolgen worden waargenomen zonder mogelijkheid van voorafgaandelijke uitschakeling, gezien de cybernetica en de informatica daartoe middelen hebben verschaft, die niet onmiddellijk ontwarbaar zijn, omdat het tot stand gebrachte web zich niet alleen uitwendig manifesteert. M.a.w. een ander gezag is opgedoken met de vraag die Onfray formuleerde: "dans un cybermonde, à quoi peut bien encore ressembler la figure de l’homme?” (12)

TERRA INCOGNITA

Jan De Roek besefte dat de christelijke en de marxistische profetieën geenszins het verhoopte resultaat hadden gegeven, met het gevolg dat nieuwe, onbekende einders zullen opdagen, zodat  Jan De Roek welbewust als animator zou kunnen verzekeren en waarschuwen:

“Ik wil u niet bedriegen met mijn spiegels, u verminken, u vertekenen. Wij zijn de enigen, de onverenigden, verinnigde vereenzaamde verenigden niet meer te vereenvoudigen".
(…)
"Wij zullen van nergens beginnen en nergens heengaan, verdwalen, verdwalen …” (Don Juan)

Eerst “tabula rasa”, vervolgens “terra incognita”: het werd een permanente uitdaging, een permanente onbeschaamdheid van en tegenover het huidige gezag, dat haar voormalige, bicephale entiteiten van God en Staat handig heeft gemetamorfoseerd. Jan De Roek betrachtte aldus “de onverenigden, de verinnigden vereenzaamde verenigden” te laten vergaderen zonder vaste zetel en “de dagorde” – zoals gelezen in de verslagen – wordt in principe niet vooraf bepaald. Zij is afhankelijk van de “actualiteit”. “Het moet-(immers)-weten dat elke vorm de re-organisatie slechts een nieuwe vorm van organisatie is.” (13) Veelvuldig plaatsgegrepen vergaderingen werden betracht door de publicatie efficiënt te maken zoals het Engelstalige Manifest van het startnummer bewijst, maar de juiste onbevangenheid om de uitdaging te beantwoorden, was evenwel te veeleisend en de gekoesterde droom eindigde.

Een libertaire geestesverwant, Eduardo Colombo, (Valeurs universelles et/ou relativisme culturel, 1996) besefte dit eveneens en resumeerde deze nochtans mooie betrachting als volgt. Het weze het slot en het voedsel om deze betrachting te doen heropleven:

“Quand on a perdu toute garantie métaphysique, lorsqu’on a accepté l’auto-référence généralisée du socio-historique, la pensée est obligée de travailler avec la tension constante qui s’établit entre l’unité et la diversité. La pensée critique, libérée de l’hétéro-référence, est une conquête fondamentale de l’humanité toute entière (…) L’absence de certitudes fondamentales exige une vision universaliste qui ne peut ëtre prëchée sans expliciter les valeurs qui soutiennent cette vision. C’est alors qu’au lieu de croire dans un fondement sacré des valeurs, l’homme doit affronter l’idée qu’il est le créateur de ses valeurs et accepter la tâche inconfortable de maintenir l’esprit critique sur ces valeurs elles-mêmes". (14).

Hasselt, 12 juni 1998

G. Gysens.

NOTEN

(1) Utopie 1971 – vóór op 70 – 10 jonge vrijzinnige dichters, uitg. Monas, Antwerpen, 1971.

(2)) Arguments, Les Editions de Minuit, Parijs, p.20.

(3) Editions du Seuil, Parijs, specialiter p.99, Esprits d’État. Génèse et structure du champ bureaucratique, p. 103.

(4) Etienne de La Boétie, Discours de la servitude volontaire (1577), Œuvres Complètes, uitg. W. Blake & Co, Bordeaux, 1991.

(5) Die Gottespest und Religonssuche, New York, 1883, met eerste Franse vertaling in 1888, o.a. door de revue L’idée libre, s.d., p. 15.

(6) Philosophie der Tat, Auswahl aus seinem Werk, uitg. J. Hegner, Keulen, 1968, p.61 Die Reaktion in Deutschland (1842) en Bakounine: Combats & Débats, Institut d’études slaves, Parijs, 1979, p. 109, M. Mervaud, La Sociéte internationale secrète …, aldaar geciteerde brief d.d. 18 maart 1864.

(7) Hubert Dethier, uitg. Hadewijch, Antwerpen-Baarn, 1995, blz. 12.

(8) uitg. PUF, Parijs, p. 53, geciteerd in: Michel Meyer: "De l'insolence. Essais sur lamorale et la politique", Le Livre de Poche, uitg. Grasset, Parijs, 1995, p. 90.

(9) Verzamelde Essays, blz. 271, Vom höheren Menschen, terwijl Mia Gosselin hem in haar De verzwegen Nietzsche, uitg. Leumas, Diest, 1968, bedankt omdat hij haar “meer dan geholpen heeft bij de vertaling …”.

(10) Figures, uitg. Grasset, Parijs, 1997, p. 177

(11) M. Onfray, op cit., p. 186.

(12) M. Onfray, op cit., p. 193.

(13) Verzamelde Essays, blz. 29, Manifest bestemd voor het ‘Journal of Libertarian Thought’, alsmede noot, blz. 297 e. s.

(14) Actualité de l’anarchisme, revue L’homme et la société nos. 1-2, uitg. L’Harmattan, Parijs, 1997, specialiter artikel "La déférence, l’insolence anarchiste et la postmodernité", p. 131 e.s., van Ronald Craegh, die o.m. E. Colombo citeert, p. 148.

.VERANTWOORDING: Voor "Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift" schreef de auteur twee teksten over Jan De Roek: één over zijn overlijden, een tweede over zijn politieke visie getiteld "Tabula rasa / Terra Incognita". Beide teksten werden gepubliceerd in "Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift" (17de jaargang, nr. 62, lente 1999) . Toen ik hem om toestemming verzocht om de tekst uit "Gierik" over te nemen, bleek de auteur niet gelukkig met de gepubliceerde versie. Op zijn verzoek werd daarom geopteerd voor twee aparte teksten volgens de indicaties van de auteur. Met uitzondering van de spelling en enige interpunctie, werd er geen redactie op toegepast. De tussentitels en de lay-out zijn van mij en zijn enkel bedoeld om de leesbaarheid te vergroten (Eddy Bonte). Ik dank de auteur voor zijn medewerking.

Gepubliceerd met toestemming van de auteur en de uitgever. © Alle rechten voorbehouden

Guy Gysens over de dood van Jan De Roek :

Jan De Roek (Boom, 13 maart 1941 - Willebroek 4 september 1971)

Willebroek, 4 september 1971

Onmiskenbaar in de war werd de zakelijke en de ongetwijfeld schroomvallig gedane mededeling door de rijkswachters niet begrepen of beter gezegd, kon deze door de moeder van Jan niet worden begrepen. Dadelijk telefoneerde zij mij die zaterdagmorgen, 4 september 1971, om nadere uitleg, die ik evenwel niet bezat, maar wel besefte en ongaarne werd verstrekt.

Daags voordien had een velletje op mijn bureel gemeld: “Jan kan niet naar Hasselt komen”, met de bede hem te willen contacteren. Dit lichtte enerzijds toe dat hij ’s anderendaags ofwel zaterdag het woord diende te voeren tijdens een poëziedag in Deurle, maar anderzijds eveneens dat de aldaar aangekondigde rede nog niet geschreven was, met de vraag dienaangaande de identiteit te willen bevestigen van de auteur, die de periode 1890-1914 evoceerde in "The Proud Tower". Zodoende werd Barbara W. Tuchman aangehaald als referentie in zijn tekst, die hij echter zelf niet meer mocht uitspreken.(1)

Het werd ons laatste gesprek, gezien hij enkele uren later, meer bepaald om 03.55uur, verongelukte op de toenmalige rijksweg 1 bis Brussel - Antwerpen ter hoogte van Willebroek.

Herhaaldelijk hebben zijn ouders geïnformeerd naar de juiste toedracht , maar ik verzweeg deze omwille van de feiten, waarvan hiernavolgend commentaarloos het relaas wordt gelicht uit het strafbundel, dragende het notitienummer 16.697/71, alsmede uit het vonnis d.d. 18 januari 1974, Korrektionele Rechtbank, Mechelen, en het arrest d.d. 13 februari 1975, Hof van Beroep, Antwerpen:

Toen een zware trekker met oplegger in extremis tot stilstand kwam nauwelijks verwijderd van twee in elkaar gereden personenwagens, wordt door vermeld arrest (2) gepreciseerd dat er “overal mist was en in de omgeving van het ongeval het zicht beperkt tot 40 à 50 meter en soms, tengevolge van mistbanken tot nog minder”. Voor het verdere scenario van het gebeuren verwijst het arrest naar het vonnis a quo, omdat aldaar “de feitelijke toedracht … nauwkeurig uiteengezet werd” en zulks als volgt:

“Overwegende dat vooraleer het mogelijk was de trekker met oplegger van de rijbaan te verwijderen of een gevaarsdriehoek te plaatsen, reeds een andere personenwagen bestuurd door wijlen De Roeck (sic) Jan aan zeer hoge snelheid kwam aangereden die zonder enig remspoor achter te laten de rechter achterkant van de in het midden van de rijbaan stilstaande tankwagen ramde en dit spijts de tekens die door de reeds op de plaats van de aanrijding aanwezige bestuurders en/of inzittenden werden gedaan om de aankomende bestuurders te verwittigen (…);
Overwegende dat wanneer de verschillende aanwezige personen tot achter de tankwagen snelden om hulp te bieden en ternauwernood de klemgeraakte linker voordeur van de personenwagen van wijlen De Roeck Jan hadden kunnen openen en De Roeck Jan nog hadden gezien die zijn hoofd verwond had en ermee schudde, zij onmiddellijk moesten wegspringen voor het eveneens aan hoge snelheid naderende voertuig bestuurd door Verhaegen François dat op zijn beurt spijts een nagelaten remspoor van 45 meter op de linker achterkant van de tankwagen aanbotste na eerst tegen het midden van de linkerzijde van de personenwagen van wijlen De Roeck Jan te hebben aangebeukt waardoor De Roeck Jan met de onderbenen wegens de openstaande linkerdeur tussen beide voertuigen werd geklemd en uit zijn auto werd getrokken en tussen de beide voertuigen viel …” (3).

Zoals u reeds vermoedde, stelde zich terzake het probleem te bepalen welke aanrijding het overlijden impliceerde, te meer daar de voorzijde van Jans auto praktisch geheel in elkaar gestuikt was en het niet-dragen van de veiligheidsgordel mogelijkerwijze de zeer zware lichamelijke schade uitlegbaar maakte. Nà de teraardebestelling op woensdag 8 september greep zodoende de autopsie plaats door dr. Chr. Hänsch (4), die enerzijsds als doodsoorzaak vermeldde de "traumatische letsels (hemorraghiën uit wonden, hersenvliesbloeding, hersenkneuzing, hartspierkneuzing, bloedaspiratie)", maar anderzijds vaststelde, dat het hem onmogelijk is "de letsels opgelopen bij de eerste aanrijding met zekerheid te differentiëren van deze opgelopen bij de daaropvolgende aanrijding" en de "letsels ter hoogte van de onderste ledematen blijkbaar door de tweede aanrijding werden veroorzaakt". Al de traumatische letsels vastgesteld bij Jan, betroffen vitale onderdelen "zodat mag besloten worden", dat hij "nog in leven was" op het ogenblik van de tweede crash - hergeen trouwens verschillende getuigen bevestigden, zoals ondermer Ceuppens Roger, chauffeur van de trekker met oplegger met de volgende woorden: "Ik heb dan de linkerdeur geopend met de bedoeling de gekwetste verder uit het voertuig te halen. Deze wreef op dat ogenblik met de hand over het voorhoofd dat bloedde..." - zodat het Hof van Beroep aanvaardde, dat hij "overleden is aan het geheel der traumatische letsels" en dat zodoende het "bewezen voorkomt dat Verhaegen tot de dood van het slachtoffer bijgedragen heeft".

Volledigheidshalve dient toegevoegd, dat de verkeersfout zijn snelheid niet te hebben aangepast volgens de plaatsgesteldheid, de belemmering van het verkeer en het zicht, in hoofde van Jan even zwaarwichtig werd geacht als deze begaan door Verhaegen, auteur in de de tweede aanrijding.

Inzoverre de gevraagde toelichting, te meer omdat dit verkeersongeval niet zelden verkeerdelijk werd verhaald.

Hasselt, 12 juni 1998.

G. Gysens

NOTEN

(1) Deze tekst werd onbetiteld gepubliceerd in het tijdschrift Impuls, 1972, nrs.2, 3 en 4, blz 9 e.v...

(2) Arrest d.d. 13 februari 1975, 9de kamer, Hof van Beroep, Antwerpen.

(3) Vonnis d.d. 18 januari 1974, Korrektionele Rechtbank, Mechelen.

(4) Strafbundel, Not.nr.16.697/71, + autopsieverslag

VERANTWOORDING: Voor "Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift" schreef de auteur twee teksten over Jan De Roek: één over zijn overlijden, een tweede over zijn politieke visie getiteld "Tabula rasa / Terra Incognita". Beide teksten werden gepubliceerd in "Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift", 17de jaargang, nr. 62, lente 1999. Toen ik hem om toestemming verzocht om de tekst uit "Gierik" over te nemen, bleek de auteur niet gelukkig met de gepubliceerde versie. Op zijn verzoek werd daarom geopteerd voor twee aparte teksten volgens de indicaties van de auteur. Met uitzondering van de spelling en enige interpunctie, werd er geen redactie op toegepast (Eddy Bonte)

Gepubliceerd met toestemming van de aurteur en de uitgever. © Alle rechten voorbehouden