Paul Gooseens: Het jaar dat niet sterven wil

Paul Goossens over ’68: Alsof maatschappijkritiek en Vlaamse identiteit  onverzoenbaar zijn

 

Paul Goossens is één van de weinige protagonisten van de Leuvense revolte, de Vlaamse variant van ’68, die het nog kan navertellen – en dat overigens met veel verve en gusto doet. Hij maakt ook heel duidelijk zijn punt: de tegenstander van toen is de tegenstander van nu, te weten rechts Vlaanderen, de ideologie die een rechtse ideologie allergisch reageert op alles wat neigt naar contestatie en im Frage stellen van autoriteit. Toen  wilde de Vlaamse Beweging de vernederlandsing van de Leuvense universiteit scheiden van de protestbeweging. Nu eist ze “Leuven Vlaams” op,  maar kakt tegelijk op alles wat maar naar ’68 zweemt.  Voor Goossens bestaat er geen tegenstelling tussen Vlaamse identiteit en rebellie.

1 De tegenstander
Met als uitgangspunt dat de tegenstander van toen ook de tegenstander van nu is, houdt Goossens constant het heden in het vizier. En die klemtoon op het heden, vormt het eerste interessante kenmerk van dit boekwerk. Zo eist De Wever nu “Leuven Vlaams” op, weliswaar gezuiverd van elke verwijzing naar de rebellie die toen niet enkel Leuven, maar ook Berkeley, Parijs, Praag, Rome, Amsterdam en Tokyo op zijn kop zette en elk gezag uitdaagde. Niets nieuws onder de zon, want toentertijd vond de Vlaamse Beweging het maar niks dat die studenten de vervlaamsing van Leuven koppelden aan andere uitingen van emancipatiestrijd. Zo noemden ze hun zesdaagse voettocht van Leuven naar Oostende de ‘Meredithmars’, een overduidelijke verwijzing naar de ontvoogdingsbeweging van de zwarten in de Verenigde Staten. Door De Wever wordt de contestatie nu “haast als Vlaams cultureel erfgoed geannexeerd” (p. 123).

2 Leuven
Een tweede interessante invalshoek, bestaat er simpelweg in dat de auteur zich op Leuven concentreert. “ ’68” was een wereldwijde beweging, maar in elk land verschilde de concrete aanleiding tot rebellie en contestatie. Bij ons was dat “Leuven Vlaams” en Goossens stond op de eerste rij. Hij houdt dan ook doorheen het boek de lens op Leuven,Vlaanderen en België gericht. Er mag inderdaad eens aan worden herinnerd dat in Leuven een Franstalige universiteit stond, één van de laatste bastions van la Belgique à papa, “een verkrampt unitair land”, en dat de bisschoppen (!) de oplossing van twee universiteiten weigerden middels een “mendament”, d.w.z. een bevelschrift.  Voor de Vlaamse Beweging gold dit een Vlaamse strijd, voor de socialisten was het “een probleem van de kalloten”. Goossens legt ten overvloede uit dat beide partijen niet begrepen dat het de studentenbeweging  ook te doen was om meer democratie en inspraak. En dat de gestelde lichamen voor hun part de pot op konden. Het getuigt in de hedendaagse context van enige moed en rechtlijnigheid te beweren dat  “maatschappijkritiek en Vlaamse identiteit” niet onverzoenbaar zijn (p. 121).

3 Gelijkheid  
Ten derde, geeft de auteur een bijzondere uitleg aan de nooit aflatende aanvallen op mei ’68. Goossens beschouwt Mei ’68 als een loot van de Verlichting, met die bijzonderheid  dat hij in de Verlichting vooral een streven naar meer gelijkheid ziet. In termen van 1968 uitgedrukt: meer inspraak, minder afstand tussen proffen en studenten, geen ex cathedra onderwijs, de democratisering van de universiteit, et cetera. Volgens Goossens wordt de Verlichting precies vanwege dat gelijkheidsideaal telkens opnieuw onder vuur genomen - en zo deelt ’68 ook altijd in de klappen. Maar: nu is er een nieuwe vijand, de Islam. Goossens ontwikkelt de stelling dat de vijanden van de Verlichting, de katholieke kerk en een verscheiden reeks conservatieven, hun kritiek op de Verlichting de laatste tijd hebben gemilderd om niet in de kaart te spelen van de Islam:  die Islam is weliswaar  evenzeer een fervent criticus  van de Verlichting, maar tegelijk een ideologische en politieke concurrent. Goossens: “Omdat de verlichting, wegens de nabijheid van de moslims, uit de vuurlinie moest blijven, kwam ’68 opnieuw in beeld. Door de sixties als schietschijf te behouden, konden enkele fundamenten van de verlichting worden getroffen. Gelijkheid natuurlijk, maar evengoed dat andere watermerk van ’68, de antiautoritaire reflex (…)” (p. 22).

4 Rebelse pret
Tot slot, doet de strijdbare toon van Goossens deugd. Je denkt bij momenten dat de rebellie nog volop aan de gang is. Volgens hem zullen we in de loop van deze eeuw “de magie, de gedrevenheid en het geloof” van de sixties goed kunnen gebruiken, omdat we “taai en principieel verzet” van doen  hebben. Goossens: “Niet alleen was de contestatie geïnteresseerd in de stem en de waarheid van de machtelozen, tegelijkertijd had ze de branie om autoriteiten voor joker te zetten en met hun rammelend gelijk de vloer aan te vegen. Die rebelse pret mag de 21ste eeuw zich zeker niet ontzeggen”.

In dit korte bestek – in wezen een licht uitgebreide versie van het “kerstessay” dat hij enkele maanden terug aan De Standaard bezorgde – spuit Goossens nog wel meer ideeën over “het jaar dat niet wil sterven”, onder meer dat de opposanten veel meer bijdragen aan de instandhouding van een zekere mythe dan de achtenzestigers zelf. Nu en dan plaatste ik een vraagteken in de marge. Met zacht potlood, want het genoegen was verder geheel aan mijn kant.

© Eddy Bonte 

Paul Goossens: 1968. Het jaar dat niet wil sterven (EPO, 2018, 126 pp.)
Eerste publicatie in De Groene Belg nr. 1506 van16/5/2018  www.degroenebelg.be