De punker Reugebrink en de hippie Klukhuhn   

De punker Reugebrink en de hippie Klukhuhn   

Marc Reugebrink lees ik al eens op facebook, waar we bevriend zijn. Altijd interessant. Toen ik zijn roman “Het grote uitstel” vond in een goededoelwinkel en Che me vanop de cover zo iconisch strak aankeek, leek de tijd rijp om hem als romanschrijver te ontdekken. Toevallig – zo heet dat dan – had ik kort daarvoor nog een roman ontdekt van een facebookvriend: André Klukhuhn. De vergelijking kon niet uitblijven.

Reugebrink dus. Een “punkroman”, kondigt de achterflap van “Het grote uitstel” aan. De voorkant toont een ouderwetse wekker met het portret van Che – niet meteen een punker. Je zou verwachten dat die Che-wekker vijf voor twaalf aanduidt, maar nee, ik zie een vrij symboolloze zes voor drie. Hoe dan ook, de tijd loopt, zo gaat dat met wekkers. Met wekkers kan je de tijd ook doen aflopen. Of ze koppelen aan een tijdbom. De titel spreekt van uitstel. Een roman over tijd, zoveel is duidelijk. En dat dit klokje niet thuis tikt.  

De vernietiging

“Het grote uitstel” van Marc Reugebrink draagt alle sporen – of moet ik zeggen: hét spoor – van punk: de drang tot vernietiging, met inbegrip van zelfvernietiging, een all in nihilisme, de donkerst mogelijke kijk op morgen, no future, maar evengoed de donkerst mogelijke kijk op het moment zelf en al evengoed op gisteren, toen niets deugde, vooral niet de pogingen van “wereldverbeteraars” die worden gelijkgesteld met starre ideologen die niet voor zichzelf kunnen denken en dan maar Mao citeren terwijl, sukkelaars toch, al lang is gebleken dat die rooie dromen effectief bedrog zijn, tot zinken gebracht door het Monster Mao zelve, hoewel niet wordt geëxpliciteerd wélke dromen, maar we kunnen het wel raden: de droom over meer gelijkheid onder de mensen, de droom die waardigheid een centrale rol wil toekennen, de droom om onrecht tegen te gaan, oorlog aan te klagen, een beetje lief te zijn voor elkaar. Dat type droom. Dromen van de “wereldverbeteraars” die in de ogen van de schrijver geen genade vinden en worden gelijkgeschakeld met godsdienstfanaten. Voilà!

De loser

Ik schrik even. Van de hoofdpersoon. Dat is Daniël Winfried Rega, een tiener uit een verloren plek ergens in het Noorden van Nederland, de belichaming van de ware loser: hij kan niet om met de liefde, sekst primitief, geraakt niet uit zijn woorden, ontwikkelt geen enkel eigen standpunt, ligt in een gordiaanse knoop met zichzelf. Een rampzalig personage dat toekijkt vanop de zijlijn, futloos zijn lerarenopleiding verwaarloost, het lief van een vriend verkracht, aan de DDR-kant van Berlijn een onbestemde job uitoefent in een striptent en uiteindelijk, door de auteur bladzijdenlang gedetailleerd  beschreven, extatisch, roemloos ten onder gaat, geheel alleen, door niemand gekend of erkend, letterlijk vertrappeld door een mensenzee, Oost- en West-Berlijners die door een gat in de Muur naar elkaar snellen en Daniël Winfried Rega, volledig opgeslorpt door zichzelf, niet eens zien, zo’n onbenul is hij. Een hoogst symbolisch einde: Oost en West die naar elkaar lopen, elkaar vinden in een roes, een soortement vrijheid vieren al weten ze nog niet goed waarom en al zeker niet hoe die Muur nu plots is geweken, die mensenzee, die vormloze massa, heeft geen oog voor die enkeling, even anoniem als de massa zelf, die zijn onbetekenend leven laat als een mank kalf in een stampede.

Gezwatel

Als tiener, bezocht Daniël Winfried Rega de plaatselijke alternatieve jongerenclub Che. Ondergetekende runde met enkele vrienden ook een alternatieve club: ’t Muzekot, ook ergens ver weg. In het kraakpand van Rega heerste wanhoop (Che stierf niet bepaald de heldendood, hij werd in de val gelokt als een amateurtje), uitzichtloosheid en strikte ideologie. De club wordt in de fik gestoken door een ontgoochelde maoïst. In onze club, ‘t Muzekot, eigendom van een artiest, liepen seksuele bevrijding, poëzie, muziek, debat, kunst en ideologie, nee, ideeën, door elkaar. Vrolijk. Voor alles bouwden wij een alternatief uit, iets echts, tastbaars, en de vermaledijde maoïsten deden mee.

De auteur boort Che de grond in. Che de club en via de club ook de historische figuur. Six feet. Geen morzel laat de punker over van Marcuse, Mao, flower power, anders gaan leven. Eén pot nat. Waardeloos. Gezwatel. Een beetje debiel zelfs, want de wereldverbeteraars spreken niet: zij citeren en herkauwen en ze doen dat clichématig, als ze hun redenering al rond krijgen. De eendimensionale mens wordt wel zeer eendimensionaal voorgesteld.

Daniël Winfried Rega volgt daarna de lerarenopleiding, een uitgelezen kans voor de schrijver om ook de nieuwe onderwijsideeën neer te sabelen en de traditionele te loven.
Rega komt pas tot rust in de gesublimeerde, platte, kleinburgerlijke en hypocriete atmosfeer van een stripteasetent in Oost-Berlijn. Rust? Hij lijkt eerder onder narcose te leven.

Wat een bizarre representatie van punk.

Geen keus, geen excuus

Schiet er iets over dat waard is om voor te leven? Wel, een medestudent die wat gitaar speelt, reikt een hand: het gaat niet om bevrijding of zelfbevrijding, nog minder om het verbeteren van de wereld, dit wil zeggen het streven naar de vrijheid die nog komen zal – komen moét - later, vrijheid die door de wereldverbeteraars en de godsdienstfanaten wordt uitgesteld. Nee, het gaat om de vrijheid zonder meer, hier en nu, niet verbonden met geluk of ongeluk. Zonder uitstel.  
De hoofdpersoon maakt één keer van die verleidelijke gedachte gebruik: hij verkracht de vriendin van een medestudent die hem probeerde wegwijs te laken in het leven.  

Een deprimerend boek, dat mij ertoe aanzet om de schrijver in geen enkel geval te volgen en te doen wat ik al altijd heb gedaan. Doorgaan.

Het morgenland


Ik vind soelaas bij André Klukhuhn, wiens roman “De trip naar het morgenland” ik ook al met veel vertraging las en al even toevallig in een rek tweedehands zag staan. André Klukhuhn is eveneens een facebookkennis, maar hem kwam ik ook in het echt tegen. De chemicus-filosoof was aan de universiteit van Utrecht verantwoordelijk voor het Studium Generale, een zuiver humanistische gedachte en praktijk. Hij inspireerde me. Geen ideoloog, meer een gids, een leraar. Ik verliet opgewekt zijn kantoor met de toestemming om zijn project te enten op de Hogeschool Gent.  

Klukhuhn (°1940) was een hippie, wat ouder dan zijn medehippies en op de kop twee decennia ouder dan Reugebrink. Zeven jaar lang bestond de woongroep in het magies sentrum Amsterdam. Zijn autobiografische roman “De trip naar het morgenland”, uiteraard naar “De reis naar het morgenland” van Herman Hesse, is een authentiek, eerlijk, humoristisch, optimistisch en bijwijlen hilarisch relaas van een groepje hippies die op een originele manier de wereld willen verkennen: ze kopen een Urker botter en varen, met horten en stoten, door België en Frankrijk tot in Italië.

De kleine gemeenschap en haar idealen worden zwaar op de proef gesteld. Ze leven van de liefde, de hemelse dauw, straatoptredens van de compleet amateuristische The Uk and The Ukkie’s  Brothers and Sisters Blues Band, van in elkaar geflanste psychedelische “kunst” voor rijke toeristen, een enkele keer zelfs van diefstal. Enfin, het hippiedom dat door de punkers van Reugebrink “flowerpower gezwatel” wordt genoemd.

Werd het morgenland gevonden? Uiteraard niet, de bedoeling van een hippietrip bestaat er niet in om op een bepaald tijdstip op een bepaalde plek aan te komen. De trip behelst het reizen zelf. En zeker, nu en dan loopt het fout. Zo gaat dat in de praktijk. Zo vindt de hoofdpersoon vindt zijn lief in bed met zijn beste vriend.  Very hippie, maar niet volgens het ideaal van openheid, want de vriend doet alsof zijn neus bloedt. Dat treft harder dan het overspel.  
De reis mislukt uiteindelijk, niet omdat zulke reizen wel moeten mislukken, maar omdat de reizigers het “geheim” zijn vergeten, namelijk wat hen ooit echt bond.

Begeerte

Bij Reugebrink wordt de “begeerte” uit De Internationale te berde gebracht, maar niet gerealiseerd. De begeerte die blijkt uit de leefgroep-woongroep van de Amsterdamse hippies, heeft echter niets met ideologie van doen. De ideologische begeerte bij Reugebrink gaat gepaard met troosteloze seks, een striptent en verkrachting. De begeerte bij Klukhuhn is die voor het leven. De band werd gesmeed door liefde, muziek, samenzijn, de zoektocht naar een andere wereld met andere verhoudingen. Een tocht die wel fout kan aflopen, maar niet kan teleurstellen voor wie het “geheim” voor ogen houdt. De consumptiemaatschappij en de oude vormen en gedachten haalden het van de hippies, maar Klukhuhn houdt er een prachtige herinnering, levenslessen en veel blijheid aan over. Het boek loopt over van schrijfvreugde. De luchtige toon van Klukhuhn contrasteert fel met die van Reugebrink. Het is zelfs af en toe lachen geblazen, met name wanneer de idealisten hun kleine kantjes (Menschliches, Allzumenschliches) laten zien wanneer ze een fortuin vergaren met de verkoop van geklodder. Met dat fortuin kopen ze geen villa, maar een kar en … drie ezels. Om door de bergen van Italië te trekken, wat natuurlijk jammerlijk mislukt.

Zwart versus bont

Dit artikel heeft niets met literaire kritiek of een recensie van doen, wel met de filosofie die wordt uitgedragen. Reugebrink lijkt me de sterkere stilist. Zijn literair curriculum is niet min. Klukhuhn daarentegen, wilde gewoon eens nagaan of hij na een doctoraatsthesis in de chemie, academische papers (idem) en vuistdikke volumes over kennis en filosofie (echte aanraders, overigens), ook een roman kon schrijven. Wel ja.

Bij Klukhuhn geen uitstel of afstel, maar evenmin zelfzucht, navelstaarderij of egocentrisme. Geen spat missioneringsdrang, geen millimeter wanhoop. Wel veel menselijkheid. De personages van Reugebrink zouden die van Klukhuhn hoogst belachelijk en gevaarlijk vinden.   

Schwarze Gedanken van punk versus de vrolijke trip van hippie.

© Eddy Bonte 
Redactie website 19SEPT2022, eerste publicatie in De Groene Belg 2.397 van 18SEPT22 met correctie  in De Groene Belg 2.398 van 19SEPT22

Referenties
Marc Reugebrink: Het grote uitstel, Meulenhoff Manteau, speciale uitgave voor De Morgen-bibliotheek, 2009; oorspronkelijk Meulenhoff Manteau 2007.
André Klukhuhn: De trip naar het morgenland, Prometheus, 2014.