ATHEISME IS EEN HOBBY: HET PLATTE ANTI-ATHEISME VAN PATRICK LOOBUYCK

De bijdrage van prof. Patrick Loobuyck aan de lezingenreeks “Voorbij het atheïsme?”, kan door een béétje atheïst niet au sérieux worden genomen. Niet zozeer omdat hij het “militante” atheïsme een “hobby” noemt en op hooghartige wijze over “domme” atheïsten spreekt, wel vanwege de platte demagogie, de clichés en de kromme redeneringen. Dat is onaanvaardbaar, gevaarlijk en fundamenteel oneerlijk. Of: waarom het atheïsme geen hobby is. .

Het stuk begint nochtans met een soort sympathiebetuiging: “het atheïsme heeft moeten vechten voor zijn bestaansrecht”, een recht dat overigens pas wordt toegekend “nadat joden en katholieken godsdienstvrijheid hebben verkregen”. Als atheïst herken ik natuurlijk de strijd die vergelijkbaar is met “de laattijdige erkenning van het vrijzinnig humanisme” (pp. 146-147). Die “historische strijd heeft veel resultaten geboekt”, zo noteert Loobuyck. Maar dan begint hij van het parcours af te wijken: de klemtoon lijkt meer op “historische” dan op “strijd” te liggen. Loobuyck poneert namelijk dat  God nooit meer terugkomt en de seculiere samenleving verder uitdeint; juist daarom worden al die manifestaties van het religieuze zo zichtbaar (p. 150). Zodoende vraagt hij naar “het nut, de noodzaak of de overbodigheid” van wat hier als “militant” atheïsme wordt voorgesteld. (p. 147). Waarom ageren “alsof de strijd nog gestreden moet worden”? Een retorische vraag, zo blijkt algauw: het “militant atheïsme” is maatschappelijk absoluut niet relevant, maar veeleer een kwestie van “goesting” of “karakter”, “een (inter)persoonlijke aangelegenheid, een hobby” (147). Ziezo.  De strijd die we echt moeten voeren, aldus de hoogleraar,  is de strijd voor “het vrije denken” (p. 147), de “liberale democratische rechtsstaat met zijn grondrechten en vrijheden” (p. 156).  Want: “al de rest is bijzaak” (p. 156). De redenering is snel rond: in een wereld die alsmaar meer seculier wordt, is een beetje actieve atheïst per definitie “militant” en dus per definitie “dom”. 

KROM DENKEN 1

Het loont de moeite om kort bij deze “redenering” stil te staan, omdat ze  Loobuycks demagogische aanpak doorheen heel het artikel ten volle illustreert. Loobuyck toont helemaal niets aan, hij beweert en ondersteunt die beweringen met heel selectieve referenties. Het hele artikel door. De “sociologische data” (p. 157) die de voortschrijdende secularisering moeten aantonen, het fundament van zijn uitgangspunt, worden niet ondersteund door bewijsmateriaal. Loobuyck toont dus niet aan dat Gods tijd voorgoed voorbij is, hij citeert enkel een en ander over de “secular age” en “immanent frame”.  Hij staat niet stil bij het hic et nunc, bijvoorbeeld het groeiende aantal gelovigen (moslims in het bijzonder), noch bij de toenemende reeks toegevingen aan gelovigen op school (halal-broodjes voor iedereen) of in zwembaden en ziekenhuizen. Noch bij de pogingen van onze autochtone gelovigen, de katholiek van het type Torfs, Mieke Van Hecke en Léonard, om een graantje mee te pikken en aldus terrein terug te winnen. Hij ziet niet eens dat fundamentele concepten van zijn geliefde liberale rechtsstaat - gelijkheid, non-discriminatie en mensenrechten bijvoorbeeld - worden gedenaturaliseerd om gelovigen allerlei uitzonderingen en privilegies toe te kennen. Wie Loobuyck volgt, moet de brandstichting bij Charlie Hebdo en de recente, toenemende agressieve acties om toneelstukken en kunstwerken te verbieden, beschouwen als “uiting van interesse in het religieuze fenomeen, dat vaak pas interessant blijkt voor zover het een zonderling fenomeen is geworden of als dusdanig wordt gepresenteerd” (p. 150). 

KROM DENKEN 2

Laten we dan de tweede kromme redenering aanpakken die Loobuyck nodig heeft om het atheïsme te vloeren. In vraagvorm: als Loobuyck over het vrije denken mag spreken in termen van “strijd” (p. 162) en “strijdpunt” (p. 156), waarom mogen atheïsten dat niet doen? Omdat Loobuyck, een derde kromme redenering opvoerend, een tegenstelling ziet tussen de strijd voor atheïsme (irrelevant) en de strijd voor het vrije denken (hoofdzaak). Dat is uiteraard geen tegenstelling, omdat opkomen voor atheïsme één van de vele terreinen is waarop de strijd voor het vrije denken moet worden gestreden. Andere strijdtaferelen zijn: mensenrechten, feminisme, artistieke vrijheid, vrijheid van pers en  vrijheid van godsdienst. Atheïsme uit dit pakket halen, is een ouwe, oneerlijke truc. Het zegt meer over Loobuycks afkeer van het atheïsme dan van zindelijk redeneren.
Maar the worst is yet to come. Nu het atheïsme is geïsoleerd van de strijd voor het vrije denken, als irrelevant is gebrandmerkt en bovendien “geen maatschappelijke of  morele noodzaak” is, maken de initiële schouderklopjes plaats voor de pièce de résistance:  de afbraak. 

DE AFBRAAK

Maar wel op Loobuycks geheel eigen wijze: verwarrend, onverantwoord. Bij wijze van entree  beweert de auteur in één en dezelfde zin dat
a) het militant atheïsme “op zich niet verkeerd” is, terwijl hij het bladzijden het tegenovergestelde heeft proberen aan te tonen en het naar mand met historische prullaria verwijst, en dat het 
b) “slechts problematisch (wordt) wanneer het op een domme manier wordt ingevuld en uitgedragen” (p. 157). 

Loobuycks hoofdcriterium is dus domheid. Dat criterium wordt niet omschreven, dus hij kan er alle kanten mee op. Bovendien is een begrip als “dom” onbruikbaar in dit type ethisch-maatschappelijk debat. “Dom” dient enkel om een cirkelredenering op te zetten, één van de vele: hij beweert dat we leven in een “secular age” en derhalve is de strijd voor atheïsme irrelevant; indien ze toch wordt gevoerd, is deze strijd per definitie militant en aangezien  militantisme “problematisch” is, is het bijgevolg ook dom”. 

Loobuyck is natuurlijk niet achterlijk. Hij heeft de nodige mechanismen ingebouwd om ons type weerlegging te neutraliseren. Hoe kan hij nu de atheïsten aanraden zich hoffelijk en respectvol te gedragen, als hij ze zelf “dom” noemt? Die neutralisering gebeurt middels door nog minder zindelijke te redeneren. Loobuyck last nog meer vage en relativerende bewoordingen in: hij voert “enkele” elementen aan die militante atheïsten “wel eens” tot domme atheïsten maakt; “nogal wat” militante atheïsten gebruiken “vaak” een tactiek; met militant atheïsme is “op zich” niets mis”. Permanent slaan en zalven kan ook: het atheïsme is een “missionaire hobby” die echter ook “waardevol” en “belangrijk” kan zijn.  Met militant atheïsme is “op zich” niets verkeerd, maar het is wel “problematisch”.  

DE ANTI-ATHEIST

Nu zou het natuurlijk verwonderen mochten er helemaal géén “domme” atheïsten rondlopen die “wel eens” uit de bocht gaan. We gunnen Loobuyck nog één keer het voordeel van de twijfel. Misschien countert hij die dommeriken wel met een strategisch voorstel om het hoogst mogelijke effect te ressorteren voor het militant atheïsme, want daar is dus “op zich” niets verkeerd mee. Helaas: the worst has arrived. Wie Loobuycks bezwaren tegen de “domme” invulling van het “militante” atheïsme zou volgen, schakelt zichzelf uit. Na Loobuycks bezwaren, is van atheïsme geen sprake meer. Tenzij van een “hobby”. Quod erum demonstrandum.

Loobuyck is een volbloed anti-atheïst. Dat is zijn recht. Maar alle clichés en al lang weerlegde praatjes en leugens opvoeren, en ze nog eens aan elkaar rijgen met kromme redeneringen en demagogie, dat is niet gepermitteerd. Niet voor u, niet voor mij en nog in het minst voor  een hoogleraar die zich voortdurend in ethische debatten mengt en een alternatief durft aanbieden voor het leervak niet-confessionele zedenleer. Maar misschien moet ik u niet eens lastig vallen met  een verdere analyse. Vrij snel beweert de auteur: “uit het ontkennen van God valt geen specifieke moraal af te leiden”. En in de bijhorende voetnoot klinkt het: “Hetzelfde geldt voor vrijzinnigheid. Naast vrijheid, autonomie, vrij onderzoek en pluralisme, zijn er geen specifiek vrijzinnige waarden. (…) Vrijzinnigheid is als dusdanig (net als atheïsme) geen volledige levensbeschouwing”. Waarom doet Loobuyck dan voorstellen over het leervak niet-confessionele zedenleer – een erkende levensbeschouwing als alle andere? Atheïsme is dus niet enkel een hobby, het is een hobby voor mensen met een onvolledige levensbeschouwing. Anderzijds, bestaat volgens de auteur wel degelijk een godsdienstig geïnspireerde moraal.  

DE GOELAG-ATHEIST

De onvolledigheid – en dus de onmogelijkheid - van de atheïstische moraal wordt eenvoudigweg afgeleid uit de veelheid van oriëntaties die het atheïsme zou aannemen: het “atheïstisch perspectief (kan) tot tal van ‘morele’ en politieke oriëntaties kan leiden”. Voorbeelden? De Goelag-archipel, de Hobbesiaanse dictatuur, de Jacobijnse terreur, het relativisme, het absolutisme, de Nietzscheaanse herenmoraal, het communisme: “elk van deze oriëntaties is door atheïsten verdedigd”, beweert Loobuyck.  We mogen immers niet vergeten dat de “atheïstische mens in zijn scheppende morele activiteit door niets gebonden (is)”…  Anders gezegd: waar geen hoger principe is, waar enkel de mens zichzelf bepaalt, daar maakt de mens er een potje van en de goddeloze mens natuurlijk het meest van al.  Dat is anti-humanisme van het primitiefste soort. Er is tot in den treure weerlegd waarom het atheïsme niets van doen heeft met stalinisme of de nazistische interpretatie van Nietzsches Ubermensch, en het getuigt of van incompetentie of van oneerlijkheid om anno 2012 het omgekeerde te beweren. Het kost wat tijd, maar de lectuur van Karleinz Deschners “Kriminalgeschichte des Christentums”, kan misschien verlichting brengen. 

Verder deelt Loobuyck ook nog mee dat “de alom geprezen mensenrechten cultuurhistorisch gezien uit het christelijk (natuur)recht voortkomen”,  dat het atheïsme linken aan de mensenrechten en de democratische rechtsstaat “om verschillende redenen problematisch” is (Goelag, e.d.) en enkel domme atheïsten het in hun hoofd halen om de “christelijke wortels van onze westerse cultuur te ontkennen”.

There’s always room for one more bij Loobuyck.  Atheïsten – de domme wel te verstaan – zijn ook nog eens bedriegers en leugenaars. Terwijl u en ik denken dat fanatieke religieuzen de wereld in brand steken door een letterlijke lectuur van Heilig Boek, oordeelt onze hoogleraar dat de atheïsten religie reduceren door “een letterlijke lezing van de heilige teksten”. Ook bestaan “veel” militante atheïsten die “verdonkermanen” dat Kant een beroep deed op de godsidee. 

Als u met dit alles rekening heeft gehouden, bent u volgens Loobuyck geen domme atheïst. Volgens mij bent u dan helemaal geen atheïst. Zijn grenzeloze combinatie van aanstellerij en paternalisme laten hem toe alsnog te eindigen zoals hij begon: met een soort sympathiebetuiging. “Dit alles mag echter niet leiden tot zelfcensuur” en “De atheïst moet zich steeds vrij voelen (…)”. Maar op dit punt aangekomen, hechten we geen geloof meer aan Loobuycks ogenschijnlijk begrip voor de atheïstische zaak. We hechten nu geen geloof meer aan de man die zijn hoofdcriterium (“dom”) niet definieert, die beweringen als argumenten opvoert en atheïsten voorstelt als bedriegers, farizeeërs, missionarissen en misleiders. We kunnen geen begrip meer opbrengen voor iemand die de atheïsten missioneringsdrang verwijt (p. 154) om een halve pagina verder doodleuk te beweren dat er bij atheïsten geen “levenbeschouwelijke reden of richtlijn inzake missionering (is)” omat het atheïsme nu eenmaal een theologie ontbeert… (p. 155).  We hebben alleen nog gefronste wenkbrauwen over voor wie de atheïst aanraadt “het historisch gewicht van God” te aanvaarden en “zijn aanwezigheid met passende ironie (te) heroverwegen”. 
Zo weinig ernstig is dit artikel.

Bij wijze van afronding: Loobuycks citaten en notenapparaat is van hetzelfde demagogische niveau. Vooreerst selectief: zo is in de verste verte geen spoor te bekennen van Dethier, Apostel, Commers of Vermeersch, maar evenmin van de Amerikaan Greg Epstein die in zijn “Good Without God” het morele gehalte van atheïsten overtuigend aantoont. En verder onbetrouwbaar: hoe hij de rabiate goddeloze strijder Paul Cliteur als medestander opvoert, is simpelweg oneerlijk. Loobuyck en Cliteur hebben misschien une certaine idée du libéralisme gemeen, maar Cliteur is de eerste om het religieus geweld genadeloos aan te klagen. Zoals de Nederlander zelf zegt: het is tegen de achtergrond van religieus geweld, dat men zijn laatste twee boeken (“Monotheïstisch dilemma” en “The Secular Outlook”, 2010) moet lezen. En waar zegt hij dat? Nota bene in dit boek (pp. 110-11). Wie Cliteur tien minuten heeft bezig gehoord of één hoofdstuk van de man heeft gelezen, weet: Cliteur is geen medestander van Loobuyck.  Noch de vele andere filosofen die de auteur voor zijn kar probeert te spannen, waaronder Nietzsche, Sartre en Savater. En ik ben er zeker van dat de Vlaamse vrijzinnige denkers die in de voetnoten opduiken, zoals Christian Van Kerkhove, Diederik Batens of Ludo Abicht, zich in Loobuycks gezelschap niet goed voelen.

Triestig. Maar duidelijk: Patrick Loobuyck heeft de atheïstische gemeenschap niets te bieden.

Eddy Bonte (red. 7 mei 2012)

REFERENTIE

Loobuyck, Patrick: “Militant Atheïsme is een hobby”, in: “Voorbij het atheïsme? Over de relatie tussen atheïsme en humanisme”, red. Jurgen Slembrouck, UPA (VUB Press), 2011, www.aspeditions.be