L'Europe n'est pas un lieu

Jens Christian Grøndahl: L’Europe n’est pas un lieu

In het licht van de rechtse visie op identiteit en nationalisme die in Europa opgang maakt, bundelt de Deense romancier en essayist Jens Christian Grøndahl in “L’Europe n’est pas un lieu” een aantal bedenkingen over de verantwoordelijkheid en het engagement van de kunstenaar en specifiek van de literator. De Deense context hindert soms ons beoordelingsvermogen – slechts weinigen onder ons kennen immers de Deense literatuur van de voorbij eeuw – maar biedt ook een groot voordeel: bij gebrek aan voorkennis, worden we verplicht om grondig na te denken.

Grøndahl neemt ons mee naar het “foute” artistiek-literaire Denemarken van het eind van jaren dertig en het begin van de Tweede Wereldoorlog. Halen wij Vlamingen bij verwijzingen naar Ernest Claes, Felix Timmermans, Wies Moens en Cyriel Verschaeve meteen ons kant-en-klare oordeel boven, dan zijn we in het geval van Ole Wivel, Ole Høst, Hansaage Bøggild, Knud W. Jensen, Erik Johansen en de literaire kring “Ringen”, bij gebrek aan kennis wel verplicht om stil te staan bij de bedachtzaamheid en de grijze zones die de auteur hanteert vooraleer een oordeel uit te spreken. En wat blijkt? De toenmalige lokale anekdotiek blijkt een actuele, Europese relevantie te bezitten. Europa: het conflict Rusland-Oekraïne. Literair engagement: de publicatie van verloren gewaand werk van Céline.

Deensheid

Over zichzelf zaait de schrijver geen twijfel: de linkse student werd een sociaaldemocraat die onomwonden verklaart dat hij van zijn land houdt, dat Denemarken specifieke kenmerken bezit en vooral dat een mens zich niet tot wereldburger kan uitroepen zonder voorafgaande lokale identiteit. Eerst Deen, dan wereldburger. Vergelijk met “Vlaming zijn om Europeeër te worden” van August Vermeylen. Omgekeerd redeneren betekent utopisch redeneren, d.w.z. een kloof slaan tussen wens en werkelijkheid. In elk geval, bleek “eerst Germaan, dan Deen” een foute keuze.

Ole Wivel, zo heet de Deense schrijver aan wie dit essay wordt afgetoetst. Eind de jaren dertig, behoort Wivel tot een rechts clubje jonge kunstenaars die hun bewondering voor de nazistisch-Germaanse cultuur openlijk vertalen. Eén van hen, de beloftevolle schilder Ole Høst, sneuvelt aan het Oostfront. Wivel herpakt zich in 1942, helpt Joodse medeburgers en gaat in de weerstand. Toch werd hij tot aan zijn dood afgerekend op enkele hemelbestormende, onvoldragen verzen uit zijn beginjaren. Met name barones Karen Blixen, één van de weinige echt bekende Deense schrijvers, brak hem af tot op de grond.

Tijdgeest 


Het oordeel van Grøndahl over Wivel klinkt mild. Diens talent staat buiten kijf. Al met al, zag Wivel zijn fouten in. Plus: er bestaat zoiets als de tijdgeest. Grøndahl herinnert er fijntjes aan dat Denemarken tijdens WOII meer collaborateurs dan weerstanders telde. Kent niet elke generatie die zich engageert een grijze zone, zo vraagt de essayist zich af – denkend aan de Rote Armee Fraktion. Marxisten, bijvoorbeeld, denken in functie van een geschiedenis die een dwingend verloop kent, zodat het verleidelijk wordt om de geschiedenis een handje toe te steken. Maar ze staan niet bepaald alleen.  
Beter is het te proberen begrijpen, zowel voor een relatief kleine garnaal als Ole Wivel als een wereldbekend figuur als Heidegger. Niet om te excuseren, gewoon proberen begrijpen. Wanneer iemand echter compleet over de schreef gaat, zoals de Oostfronter Ole Høst, kan Grøhndahl enkel compassie opbrengen.

Dromen

Europa, daar gaat het dit boek om. Ook over Europa kan in extreme termen worden gedacht, bijvoorbeeld door Europa te herleiden tot een “idee”, een abstractie, of een welbepaalde geografische omschrijving. Grøhndahl kon het bij het schrijven dit boek niet weten, maar deze eenvoudige bedenking leidt ons naar het conflict tussen Rusland en Oekraïne, ten gronde een conflict over grenzen, maar vooral over de aard van Europa. De essayist is van mening dat Europa, paradoxaal genoeg, cultureel en moreel niet beter is geworden van de val van de Berlijnse muur. Immers: stelt Europa nog iets anders voor dan een economisch model dat we hebben afgekeken van de utilitaire Angelsaksen? Bovendien: wat willen wij eigenlijk? Waarvan dromen wij, Europeanen?

Dichotomie

Twee conclusies, geheel voor eigen rekening.
Europa is in de eerste plaats een conglomeraat van talen, culturen, zeden en gewoonten. Grøhndahl beschrijft vrij gedetailleerd enkele typische kenmerken van de Deense samenleving, van de “deensheid”. Andere landen, dat is de boodschap, vertonen ook specifieke kenmerken. Die moeten we niet inruilen voor eenheidsworst. Er bestaan volgens de auteur namelijk ook een contextuele uitleg voor de Deense eigenheid, bijvoorbeeld dat het grote Deense rijk van weleer is gekrompen tot een kleine staat, wat een mentale omslag teweegbracht met tolerantie, consensusdenken en sociale gelijkheid tot  gevolg.  
Een tweede conclusie vloeit hieruit voort en verwijst naar de titel van het boek: “L’Euope n’est pas un lieu”, Europa is niet één plek, maar vele plekken. Voor Grøhndahl begint Europa bij Denemarken. Voor ons begint Europa dus bij Vlaanderen, of bij uitbreiding bij België. Europa is vooral een plek van ontmoeting.

Het is voor de essayist een troostende gedachte dat niets zo Europees is als het thema van zijn boek zelf, met name de wisselwerking tussen kunst en samenleving, kortom het debat over de verantwoordelijkheid en het maatschappelijk engagement van een kunstenaar. Het verbaast niet dat hij een tussenstandpunt inneemt. Je kan Camus niet verwerpen omdat zijn filosofie van de opstandige mens niet vertrekt van een klassenanalyse. Je kan de Duitse estheten niet in de vuilnisbak van de geschiedenis gooien, omdat een bepaalde esthetische visie werd geclaimd door de nazidoctrine. Je kan evenmin Sartre opzijschuiven omdat zijn engagement uiteindelijk versmalde tot dogmatiek.
Integendeel: dichotomisch denken doet ons de das om. Lokaal is niet tegengesteld aan mondiaal, noch esthetiek aan sociaal engagement. De beste geëngageerde romans, spreken ook van het ware leven. Geen dichotomie: de artistieke vorm houdt contradicties in en verleent die contradicties daardoor een zekere legitimiteit. Zo ook is het met Europa gesteld. Daarom is het niet één plek, maar vele plekken en vooral een plek van ontmoeting.

Eddy Bonte 

Referentie:
Jens Christian Grøndahl: L’Europe n’est pas un lieu, Gallimard, reeks Arcades.

Eerste publicatie in De Groene Belg  / De Europese Belg 2355 /  Onafhankelijk e-zine - 14de jaargang - 29/5/2022 - 11 p.  * Redactie deze site 39Mei2022