Radio 1 en 2: 80 revolutionaire nummers

Radio 1 en 2: 80 revolutionaire nummers (?)

 

Onder de titel “Mei ’68 Revolution”, brachten Radio 1 en Radio 2 een vierdubbele cd uit met 80 “revolutionaire nummers”. Zeggen ze toch. Mei ’68 degraderen en banaliseren kan op veel manieren en een hele effectieve bestaat erin Mei ’68 te linken aan gebeurtenissen of concepten die er niets mee te maken hebben [1]. Het kalenderjaar 1968, bijvoorbeeld. De beweging en het jaar zelf laten samenvallen, is totaal irrelevant. Maar commercieel, werkt het bijna altijd.

80 revolutionaire nummers

Radio 1 en 2 presenteren dus “revolutionaire nummers”. Wat zou nu “revolutionair” kunnen zijn aan de populaire muziek van toen?

1
Dan denk je eerst aan de geëngageerde teksten: Dylan, Donovan, Boudewijn de Groot, Antoine. Protestzangers genoeg. De tekst alleen al deed wonderen. De uitvoerders trokken rond met hun stem en een gitaar. De eerste cd opent heel klassiek, maar niet onterecht, met “Born To Be Wild” van Steppenwolf. Niet dat John Kay & Co. de revolutie prediken, maar ze zetten zich af tegen. Het is een begin (sic!). “People Got To Be Free” van The Rascals hoort zeker in deze categorie thuis, maar de voorbeelden liggen niet voor het rapen.

2
De muziek zelf kan ook “revolutionair” zijn, binnen het idioom van de pop natuurlijk. Jimi Hendrix, daar vielen we steil van achterover. En Zappa. Dat kwam natuurlijk ook wel omdat we weinig van R&B en blues afwisten (de roots van Hendrix) en absoluut niets van “modern klassiek” (Varèse, de bron van Zappa), maar wat niet weet, niet deert. Op deze uitgave vinden we de idiosyncratische Dr. John met “Walk On Guilded Splinters” en de knotsgekke Arthur Brown, voor eeuwig bekend van “Fire”. Maar de voorbeelden liggen niet voor het rapen. Geen spoor van Soft Machine, The Pink Floyd, The Incredible String Band, ik noem maar wat.

3
Wat nog. De productie. Geen Beatles zonder de knoppenhekserij van Georges Martin, maar The Beatles staan nooit op verzamel-cds. En superproducers vind ik hier niet, of we zouden ons tevreden moeten stellen met “Tuesday Afternoon” van The Moody Blues. Dat lijkt me niet overtuigend, want de grote populaire orkesten (Mancini e.d.), hadden ook strijkers op overschot. Gimmicks behoren ook tot de productie, maar dat is toch een derderangskenmerk.

4
Het instrumentarium kan ook nog “revolutionair” zijn. De popmuziek maakte gebruik van een resem nieuwe geluiden, die, achteraf bekeken, oude geluiden bleken te zijn: snaarinstrumenten, percussie en blazers die eigenlijk uit voormoderne tijden stammen en waarop de heel de Engelse folkrevival was gebaseerd. Of verre geluiden, evengoed eeuwenoud, zoals de sitar. In dit rek, komt Blood, Sweat & Tears in aanmerking, want dat was meer een half orkest met een uitgebreide blazerssectie dan een popgroep. Onze zenders kozen voor “Spinning Wheel”, maar de echte vernieuwing van BS&T moet je op hun albums zoeken. Daarop spelen ze o.a. Satie. 

5
Overige revolutionaire criteria, zoals de show, de kledij en het imago, komen op een cd natuurlijk niet tot hun recht. Toch waren de light shows van Pink Floyd en de vernielingen van The Who onverbrekelijk met hun muziek verbonden.  Ook op plaat. De band met andere kunsten, uiteraard vooral de dans en de podiumkunsten, is ook zo’n visueel element. Toch werd zelfs geen poging ondernomen om dat “revolutionaire” type muziek op te nemen.

De selectie van Radio1 kan er nog mee door. Er is ruimte voor de wonderlijke gitaar van Jeff Beck, de  uitzonderlijke (maar in wezen klassieke) stem van Scott Walker of minder bekende artiesten (Max Frost & The Troopers). De keuze van Radio 2 is zo voorspelbaar als de zender: dit is familieradio, iedereen zingt of danst mee met Aphrodite’s Child (“Rain And Tears”), Manfred Man (“The MIghty Quinn”) en The Scaffold met het Wieze Oktoberfeesten-gedoe van “Lily The Pink”.

Die vier cd’s uitgeven onder de noemer “Mei ’68 Revolution” met als bijschrift “50 jaar verbeelding aan de macht. 80 revolutionaire nummers”, is eigenlijk om te lachen. Of te huilen. Het boekje vermeldt nog eens alle 80 “revolutionaire” nummers, zoals het kinderrijmpje “Simon Says” van 1910 Fruitgum Company. Zonder verdere uitleg. Die is er namelijk niet. Voor de rest is dit een uitstekende verzamelaar van de doorsnee popmuziek van het jaar 1968.

68 Chansons Incontourables

“Mai 68” van Universal / MCA Frankrijk, bewandelt een lichtjes verschillend pad, maar blijkt in hetzelfde bedje ziek te zijn: het amalgaam “1968 en “mai ‘68”, de verwarring tussen de muziek van die specifieke maand en de muziek de tot de mouvement behoorde of die ondersteunde. Wel ja, “Raind and Tears”, cf. supra, is afgeleid van Pachelbel en klonk apart, maar met de strijd van toen heeft dat weinig van doen. Kan iemand de link leggen tussen mei ’68 en “Delilah” van Tom Jones? Nu, de Fransen gaan toch een stapje verder dan de VRT:  de “coffret collector des 50 ans!”, ook vier schijven, klapt helemaal open en is geïllustreerd met slogans van toen. We hebben ook recht op een boekje met uitleg over “68 chansons incontournables qui ont marqué l’année 1968 quand la musique aussi a fait sa révolution”.

De eerste invalshoek, liedjes die het jaar 1968 karakteriseerden, houden het amalgaam dus netjes in stand. Tot die lijst “incontournables” behoren dus alle deuntjes die goed klonken en / of op t-dansants niet konden ontbreken: “It’s A Man’s World”” van James Brown of “Call My Name” van de vergeten James Royal. Maar wat doen Engelbert Humperdinck, Louis Armstrong (“What A Wonderful World”), “Suddenly You Love Me” (The Tremeloes) of “Alouette” van Gilles Dreu hier? Waarom wil men die muziek per se op de barricaden plaatsen, tenzij om cds te verkopen aan wie niet weet waar Mai ’68 voor staat?
Tweede invalshoek: de muziek die ook een revolutie had doorgemaakt (“quand la musique aussi a fait sa révolution”). De muziek als revolutie an sich, becommentarieerden we hierboven bij de VRT-verzamelaar en Universal voegt niet veel toe. Er is de “fuzz” op “Dear Delilah” van Grapefruit, de harmonicadreun op “On The Road Again” van Canned Heat en de aanzet tot heavy bij Vanilla Fudge met “You Keep Me Hangin’ On”, een bijzondere bewerking van de suikeren Supremes-hit.

Anderzijds, werd hier de moeite gedaan om een boekje met enige uitleg bij te voegen: je vindt er een situering van mei ’68 en een verantwoording van de gekozen muziek. Op valse gronden, maar de legitimatie is aanwezig. Een tweede voordeel, voor de Vlamingen toch, zijn de hopen Franse artiesten.

En kijk, in dit geval werden de nummers over ’68 en de contestatie wel opgenomen: “Mai 68” van Caradec, “Paris Mai” van Nougaro of “Petite fille de Français moyen” door Sheila!

De echte revolutionaire muziek van de barricades en de optochten vinden we hier evenmin, maar nu spreken we over strijdleren en dat genre heeft geen uitstaans met de top 20.

La bande originale

“Mai 68. La bande originale” van Wagram Music klopt alles. Laat ik eerst vermelden dat deze vijfdubbele (!) verzamelaar tien jaar terug verscheen en verwijst naar de veertigste verjaardag van de revolte. Wie deze box samenstelde is of te kwader trouw, of oliedom. We kiezen voor “te kwader trouw”, omdat Wagram mei ’68 verkrachtte om platen te verkopen. De onbeschaamde rip-off bevestigt enkel het uitgangspunt van dit artikel: hoe mei ’68 wordt gebanaliseerd, bezoedeld zelfs, door vuile, gretige vingers van de nieuwe elite: de marchands. Deze vijf (!) schijven stellen elk een subgenre voor: rock, pop folk, soul, blues en chanson française. Jammer dat de term “rock” toen niet werd gebezigd, het was allemaal “popmuziek”, of beat, of “variété” in het Frans. “Pop Folk” bestond evenmin, zodat The Searchers hier niets komen doen. Erger: hun “Sweets for My Sweet” dateert van ’63 en in ’68 was de briljante groep van Mike Pender al lang vergeten tijd. Hier gaat deze uitgave werkelijk uit de bocht: het bulkt van de oudere nummers en artiesten die we niet met de sixties kunnen vereenzelvigen, zoals Tennessee Ernie Ford, Nat Kig Cole (“Unforgettable” dateert van 1951!), Roy Orbison uit zijn rockabillyperiode en nog meer leuks uit de jaren vijftig. De vierde cd, “Blues”, is in zijn geheel irrelevant. De vijfde cd, “Chanson française”, is ook nu de interessantste voor een niet-Frans publiek, hoewel dezelfde kritiek geldig blijft: inhoudelijk vaak niks revolutie en vaak niks sixties. Maar goeie muziek, dat wel!

Conclusie

Zeker, de muziek van 1968 behoorde enkel de jeugd toe. Zeker, vrij kunnen dansen op muziek van Amerikaanse zwarten, was een opluchting en hield een lijfelijke revolutie in. Zeker, niets gebeurde zonder muziek, ook al kwam ze van commerciële zenders zoals de piratenstations Veronica, Luxemburg, London of Caroline. De muziek van Mei ’68 echter, bestond uit strijdliederen. Ook dat stelde een revolutie voor, want wisten wij veel wie Berthold Brecht en Kurt Weil waren, of Tucholsky, of de vele anonieme en vergeten componisten die “Bella Cioa” en “Bandiera Rossa” (Avanti Populo!) hadden gepend. Sommigen onder ons, hadden wel eens een lied van de arbeidersbeweging gehoord - niet te verwarren met  de hoempapa / stroop van Johnny Jordaan  en  Gert & Hermien Timmerman die de cultuur van het werkvolk had overgenomen. En de populaire muziek die er echt toe deed in mei ’68 (en ervoor, en erna) was de Folk:  in New York, San Francisco, Vlaanderen of Catalonië: de troubadour met zijn gitaar, die overal komt en snel weer verdwijnt, eenvoudige akkoorden en duidelijke boodschappen. Om mee te zingen en zelf uit te proberen. Sommige popgroepen deden er natuurlijk ook toe, meestal als ze een mengeling van een gedurfd thema combineerden met muzikale nieuwigheid en visueel vertoon: Jumpin’ Jack Flash, See Emily Play, Born To Be Wild. Sly & The Family Stone. The Chambers Brothers. De halve West-Coast. En de hele Doors, hier opvallend afwezig.
Maar daar houden marchands zich niet mee bezig in deze knip- en plakcultuur.

© Eddy Bonte (eerste publicatie op deze site, redactie 10Aug2018)

NOTEN
[1] Zie ook mijn andere artikel op deze site: “De anti’s: de ’68 Beschimpfung”, tevens gepubliceerd in De Groene Belg nr. 1531 van 28/06/2018.