Citroën perst uit: L'Etabli

Citroën perst uit: Getuigenis van een 68’er bij Citroën

Robert Linhart: L’établi. 

Er was een tijd dat jonge, hooggeschoolde marxist-leninisten met volle overtuiging als  arbeider aan de slag gingen in fabrieken en op werven, teneinde de arbeidersklasse te organiseren voor de revolutie. De Fransman en soixante-huitard Robert Linhart was zo’n idealist. En de prachtige roman “L’établi” is het verslag, nee, een medemenselijke getuigenis, van zijn jaar hard labeur in de Parijse Citroënfabriek waar de populaire “eendjes” van de band rolden.

Het uitgangspunt van die marxist-leninisten, zoals AMADA in Vlaanderen, bevat een torenhoge paradox. Enerzijds, leert het marxisme-leninisme ons dat de arbeider het voortouw van de revolutie zal nemen en naderhand de “dictatuur van het proletariaat” zal vestigen, waarnaar elkeen zich dient te schikken, intellectuelen incluis. Anderzijds, trekken hooggediplomeerde jongeren naar fabrieken met het oog op “le travail d’organisation dans la classe ouvrière” (p. 63) – hiermee aangevend dat de arbeiders niet uit eigen beweging uit de startblokken zullen komen.

Paradox

Een paradox, geen tegenstelling. Want: hoewel het effectief de arbeider is die de uitbuiting en de sociale achterstand aan den lijve ondervindt, bevindt hij zich in de slechtst mogelijke positie om te revolteren. De uitgeperste arbeider is machteloos. Elke stakingsdag kost hem geld dat hij niet kan missen; ontslag als gevolg van een sociale actie, betekent een financiële strop. De jonge, universitair gediplomeerde, kan zich wel iets permitteren. Een gezin stichten is wellicht niet aan de orde. Vliegt hij aan de deur, dan kan hij zijn kennis meteen elders verzilveren. Het gros komt uit gegoede middens. Het enthousiasme valt niet in te tomen, aan de overtuiging valt niet te tornen.
Zo’n student-arbeider heet in het Frans “un établi”, vandaar de romantitel. De 68’er Robert Linhart is zo’n student-arbeider.

Analfabeten

Hij is zinnens de arbeidersklasse te organiseren en op een goeie dag meldt hij zich bij de personeelsdienst van Citroën in Parijs. Veel vragen stelt men daar niet. De arbeider, zo blijkt al van de eerste seconde, is een Ding. Een wegwerpproduct. Linhart heeft geen flauw idee hoe een autofabriek werkt, in casu de band vaar de Eendjes worden gemonteerd, maar dat deert niet: de Turken, Joegoslaven, Arabieren en Afrikanen die zich daar arbeiden, zijn evengoed ongeschoold, ja, vaak analfabeet. Een job bestaat uit een aantal handelingen die men honderden keren per dag herhaalt, dus daar komt niet veel scholing bij kijken. Het onmenselijke werk wordt verricht door have-nots, losers, ontwrichten, doolaards, stuk voor stuk slachtoffers van de productieverhoudingen op wereldschaal. Toen al. De roman is opgedragen aan een zekere Ali, een Arabier. Zijn vader was een vooraanstaand man, een geëerde maraboe. Zelf studeerde hij Arabisch, een must voor een moslim die de Koran bestudeert en geacht wordt op zijn beurt maraboe te worden. Hier echter, is Ali, zoon van een maraboe, een slaafje als een ander, ontdaan van elke trots.
Citroën kent geen genade. De fabriek hanteert een repressief systeem met veel tussenniveaus en dus met veel tussenbaasjes: gatlikkers die enkel naar beneden trappen in de hoop, ijdele hoop, zelf niet te veel op hun kop te krijgen. Ze klampen zich vast aan hun vermeende macht. Het systeem van Citroën is repressief en dus gebaseerd op angst: “une société ouvertement policière”. Agenten van de Spaanse en Portugese staatsveiligheid – herinner u Franco en Salazar - houden hun mogelijk subversieve landgenoten in de gaten, met medeweten van het bedrijf. Kafka in de fabriek.

Mensen kraken

Hoewel meteen blijkt dat Linhart niet uit arbeidersmiddens afkomstig is, wordt hij door zijn makkers goed ontvangen. Hij beseft meteen dat zijn theoretische uitleg tot niets zal dienen. Niet de arbeider leert van de intellectueel, het is de intellectueel die leert van de arbeider. Linhart is een empathisch persoon, die pamfletten in diverse talen laat vertalen en ze laat voorlezen aan de talrijke analfabeten. Zo wint hij het nodige respect. Linharts aanpak begint en eindigt met een sociale analyse: achtergrond, taal, ras of levensovertuiging spelen geen rol. Hij beseft ook snel dat in het autobedrijf geen revolutionaire voorhoede werkt. Hij mikt met succes op het ene punt waar geen mens toegevingen kan doen, zonder zelf onmens te worden: WAARDIGHEID. Waardigheid zit in kleine dingen, zoals de zwarte Afrikaan die piekfijn uitgedost naar huis gaat, aktetas in de hand (ook al bevat die wellicht enkel een boterhammendoos).
De student-arbeider ligt dan ook aan de basis van een staking tegen de onmenselijke toestanden die in de fabriek heersen: elke persoonlijkheid wordt kapot gemaakt, tot men  zichzelf als louter instrument beschouwt, het instrument dat Citroën nodig heeft. Zolang het duurt. Zo krijgt  één van de weinige echt gespecialiseerde arbeiders, de ambachtsman Demarcy, op een goeie ochtend een nieuwe machine. Bedacht door de controleurs die meenden dat Demarcy’s zelfgemaakte gereedschap achterhaald was, want niet vermenigvuldigbaar voor alle Citroënvestigingen. Hij is nergens van op de hoogte, een handleiding bestaat niet, van opleiding is geen sprake. Diezelfde dag komt een delegatie van de directie hem beoordelen. De man in kwestie probeert het apparaat onder de knie te krijgen, maar de Leiding vindt zijn fouten ongehoord. Kort nadien, krijgt hij zijn oude, efficiënte gereedschap terug. Niemand die zich excuseert. Het affront is echter zo groot geweest, dat de man psychologisch is gekraakt. Kort nadien, wordt hij “ziek” en verdwijnt.

Humanistisch

Linharts getuigenis heeft niets van doen  met een cursus marxisme-leninisme over de  arbeidersvoorhoede. Het is een bijzonder humane, ja, humanistische roman, van een bevoorrechte die zich inzet voor zijn medemens en voor het eerst meemaakt hoe het kapitalistische systeem meer oog heeft voor machines dan voor mensen. De auto’s moeten blinken, de arbeider mag stinken en zweten: “Les carrosseries, les ailes, les portières, les capots, sont lisses, brilliants, multicolores. Nous, les ouvriers, nous sommes gris, sales, fripés” (p. 60).

De klassenstrijd bestaat. En ze wordt elke dag opnieuw gevoerd. Door de bazen. Na een jaar, wordt Linhart op staande voet ontslagen. Enkele minuten (!) voor de fabriek een maand sluit voor de zomervakantie. De meeste van zijn kompanen, zich van niets bewust, verlaten op dat moment de fabriek en haasten zich naar huis, want daar wacht de familie om het enige doel te realiseren dat hen rest: een jaarlijkse vakantie in het land van herkomst. Wanneer de fabriek weer opengaat, zal “herrieschopper” Linhart er niet bij zijn. Ook hem probeert men te kraken, want dat is de strategie, maar dan op een bijzondere wijze: hij verneemt alsnog dat een medearbeider geld kreeg aangeboden om Linhart tot een dwaze actie te bewegen.

Wat zegt u? Dat bestaat niet meer? Toch niet bij ons, meneer! Een goeie roman overstijgt plaats en tijd. Linhart van 1968 is vandaag even relevant als een vooroorlogse Steinbeck. Ook hier, meneer.

© Eddy Bonte (Eerste publicatie op deze site / redactie website: 21SEPT2019).

P.S.
Linhart schreef de roman tien jaar na de feiten. Dat moet gebeurd zijn aan de hand van notities of dankzij een fenomenaal geheugen. Op elk moment waan je je als lezer werkelijk in de fabriek, zo verbluffend  precies zijn de beschrijvingen van de mens, de machine en het systeem. Ook te lezen als een heldere uiteenzetting over wat Marx de “productieverhoudingen” noemde.

Referentie:
Robert Linhart: “L”Établi”, Les Éditions de Minuit, 1978, heruitgave 2017.