UK Blues Gdfather Brian Knight

REEKS “VOETNOTEN VAN  THE ROLLING STONES”

In de reeks "Voetnoten bij The Rolling Stones" belichten we artiesten die een kortstondige of occasionele rol speelden in het ontstaan van The Rolling Stones. Toen The Rolling Stones in hun definitieve bezetting met Jones, Jagger, Richards, Wyman en Watts in juni 1963 een hitje scoorden, hadden een hele rij zangers, gitaristen, drummers en bassisten hun steentje (sic) bijgedragen tot de vorming en het geluid van ’s werelds eerste commerciële blanke bluesgroep. Sommigen werden alsnog bekend, velen haalden de spotlights nooit en anderen zijn allang vergeten. BRIAN KNIGHT GERAAKTE SNEL IN DE VERGETELHEID, MAAR BLEEF ZIJN HELE LEVEN LANG MUZIEK MAKEN.

 De Rolling Stones ontstonden uit twee initiatieven (1) na enkele optredens met Alexis Korner’s Blues Incorporated, achtte bluesfanaat en slidegitarist Brian Jones in mei 1962 de tijd rijp om zijn eigen band te vormen; (2) in november 1961 hadden Mick Jagger en Keith Richards ook een groepje gevormd, maar hun Little Boy Blue and the Blue Boys hadden veeleer Chuck Berry en Jimmy Reed voor ogen. Het voorjaar en de zomer van 1962, vormde een cruciale periode. Op 12 juli 1962 treden Jones, Jagger en Richards voor het eerst samen op in het publiek. Die dag valt de naam The Rollin’ Stones voor de eerste keer.

 

Een kortstondige Stone

Brian Knight (1939 – 2001) speelde een minieme rol: hij maakte in de zomer van 1962 kort deel uit van de “rehearsal group” onder leiding van Brian Jones. Knight was één van de velen die had gereageerd op de advertentie die Jones had geplaatst in Jazz News.

Na zijn wereldreizen als matroos (1955-57), begint Brian Knight solo op te treden en loopt hij algauw bluespionier Cyril Davies tegen het lijf. Hij treedt op met Davies, die weer eens zonder Alexis Korner actief was. Het geluk zit Knight echter niet mee: wanneer Davies en Korner in januari 1962 weer vrede sluiten en op zoek gaan naar een gitarist, vist Knight door een stom misverstand naast het net. Kort daarna waagt Brian Knight zijn kans bij het alsnog naamloze repetitiegroepje van Brian Jones. Over Knights bijdrage en rol vinden we zo goed als niets terug, ook niet in de gedetailleerde werken van Bill Wyman en Bob Brunning.  In de “Rock Trees” van Pete Frame komt hij helemaal niet voor. We weten enkel dat hij zich aanbood als gitarist, zo’n beetje gelijktijdig met zijn goede vriend Geoff Bradford (zie specifieke artikels in dezelfde reeks op deze site).  

Op een bepaald ogenblik, telden de Stones-in-wording niet minder dan vier gitaristen: oprichter Brian Jones, Geoff Bradford (die enkele maanden zou meedraaien), Brian Knight en Keith Richards. Knight was de eerste om het af te bollen toen Jagger en Richards met hun repertoire van Bo Diddley, Jimmy Reed en Chuck Berry kwamen aanzetten. Brian Jones mag dan een purist worden genoemd, Geoff Bradford mag zijn voorkeuren hebben gehad, voor Brian Knight telde alleen de elektrische Chicagoblues, punt uit.

Later zou hij zich erover beklagen dat niemand zijn rol in het ontstaan van de Stones erkende, in tegenstelling tot de bijdrage van zijn vriend Geoff Bradford. Bradford vertelt trouwens graag dat Brian Jones hem persoonlijk vroeg lid te willen worden. Van Knight is een soortgelijk verhaal niet bekend. Zesde Stone Ian Stewart noemde hem “een goed harmonicaspeler die later een tamelijk goed gitarist zou worden”. Zijn spoedig vertrek verbaast niet. Later zou hij uitgroeien tot een geëerd slidegitarist, maar in 1962 onderscheidde niets hem van de andere kandidaat-gitaristen en met slide-specialist Brian Jones als chef en oprichter maakte Knight op dat vlak geen kans. Knight speelde wel behoorlijk mondharmonica, maar dat instrument beheerste Jagger ook. Tot slot, was Knight als zanger kansloos tegen het specifieke keelgeluid van Jagger. Gelukkig had Knight al die tijd een tweede pijl op zijn boog, nl. Blues by Six.

Twee verdiensten

Toch verdient Knight om twee redenen een plaats in deze reeks.

Vooreerst speelde hij een prominente rol bij Blues by Six, een totaal vergeten groep met Geoff Bradford en Charlie Watts als bekendste leden, die de elektrische blues promootte toen zelfs de grote voortrekkers nog akoestisch speelden.

In de tweede plaats zou hij een solocarrière uitbouwen die bescheiden bleef, maar wel tot aan zijn dood duurde. Als slidegitarist kon hij rekenen op de waardering van grote namen zoals Ronnie Wood, Peter Green en Eric Clapton.  Als het weer eens studio time werd, volstond een belletje naar zijn ondertussen beroemde vrienden zoals Eric Clapton, Peter Green of Charlie Watts. Op het einde van zijn leven maakte hij de Stones-cirkel rond door Mick Avory als drummer in zijn begeleidingsgroep op te nemen. Inderdaad: de man die succes kende met The Kinks, behoorde tot de vele drummers die bij de embryonale Stones hun kans kwamen wagen.

Blues by Six

Blues by Six was een van de eerste elektrische bluesgroepen buiten de States. De drummer van dienst heette Charlie Watts (die pas eind 1962 tot de Stones zou toetreden). Blues by Six waren echte pioniers, ook al brachten ze nooit opnames uit.

De historische rol van Blues by Six mogen we niet onderschatten: terwijl Cyril Davies en Alexis Korner zo rond 1958-1959 in The Roundhouse de blues promootten middels akoestische optredens, gaat Blues By Six resoluut de elektrische toer op. Blues by Six is een typische “interval band”, d.w.z. een groep die de pauzes van de ster van de avond opvult. Het zijn ook typisch groepjes met een wisselende samenstelling rond een vaste nucleus. Hoe dan ook, Blues by Six werd gehoord en geïmiteerd. Uit deze pioniersrangen kwamen Brian Knight, Geoff Bradford en Charlie Watts te voorschijn.

De enige bekende opname werd bij iemand thuis op band opgenomen: het origineel berust bij Blues by Six-gitarist Geoff Bradford, één van de twee kopies bij ondergetekende. De kwaliteit van deze unieke bandopname is niet je dat, maar het is wél een historisch document: je hoort namelijk hoe vijf Britse muzikanten die opgegroeid zijn met jazz en nu de blues hebben ontdekt, verwoede pogingen doen om Chicago uit hun instrumenten te schudden. Dat lukt maar half. “Blues in F” is eigenlijk gewoon jazz, met een hoofdrol voor de piano van Keith Scott. Dan valt de ritmesectie in, terwijl Geoff  Bradfords gitaar op de achtergrond blijft en hij de snelheid van bas, drums en piano volgt. Eigenlijk is dit instrumentaal nummertje een mix van boogie woogie en witte fifties jazz. Op de volgende twee nummers (“What Will Little Lucy Do” en “Young-fashioned Ways”) valt de poging tot Chicagoblues beter mee. Je hoort al wat rock’n’roll, een neiging tot Jimmy Reed ook, een swing op halve snelheid. De piano speelt alweer een prominentere rol dan de gitaar. De stem van Brian Knight is ook nog op zoek naar een correct geluid en klinkt hier noch jazzy, noch bluesy.

Gitarist Geoff Bradford: “Ten gronde, probeerden we Chicagoblues te spelen. De uitkomst was niet bepaald Muddy Waters hoor, eerder een klank van de jaren vijftig, moeilijk te omschrijven en in geen geval de klank die we zochten, maar het klonk goed! We begonnen wel naar Muddy Waters te luisteren en we speelden natuurlijk I’m Ready, I’m A Man en Mojo’”.

Het is niet helemaal duidelijk, maar Blues by Six moet actief geweest zijn van 1959 tot 1963, toen de groep langs alle kanten tegelijk werd voorbijgestoken door het opkomend jong R&B-geweld van Manfred Mann, Stones, Yardbirds en andere Pretty Things. Al die tijd betekende Blues by Six voor Brian Knight echter extra werk en een omgeving waar hij de muzikale koers mee bepaalde. Hij was het die Blues by Six zou voortzetten nadat Charlie Watts definitief naar de Stones was overgestapt (december 1962) en Geoff Bradford hoge toppen scheerde met The Cyril Davies R&B All Stars.

Brian Knight: “Ik stelde dan een nieuwe Blues by Six samen met Laurence Scott op piano, Peter Willis op gitaar, Mick Earlman op drums en ene Joe aan de bas. We kregen heel wat aanbiedingen en speelden twee keer per week in de 100 Club”.

De overgang

Voor Knight gaat het licht helemaal uit wanneer zijn mentor Cyril Davies eind 1963 onverwacht overlijdt. Na twee jaar dienst op koopvaardijschepen (1955-57), belandde Knight in de Londense  garage waar ook Cyril Davies werkte. Knight speelde wel harmonica en een beetje gitaar, maar het was de charismatische Davies die hem enthousiasmeerde en de knepen van het vak leerde. Dankzij Davies maakt Knight optredens mee van Big Bill Broonzy, Muddy Waters en Sonny Terry & Brownie McGhee. Hij wordt helemaal door de bluesvirus besmet en koopt een nieuwe gitaar. Algauw was er plaats voor hem in de groep van Davies – als muzikant, maar ook als privé-chauffeur.

De R&B All Stars van Davies werden na diens dood overgenomen door zanger Long John Baldry en herdoopt tot de “Hoochie Coochie Men”.  Gitarist Geoff Bradford richtte in 1964 de “Original All Stars” op en zijn vriend Brian Knight maakte er kortstondig deel van uit. In 1966 zouden de All Stars het definitief voor bekeken houden.

Bradford: “We speelden meer bluesjazz, spullen uit de jaren ’50 en de prille jaren zestig. Je weet wel, Horace Silver, Art Blakey, liedjes als ‘Sister Sadie’ of ‘Blues March’. De groep telde ook twee blazers, Al Gay en Trevor Watts. Vreemd genoeg was het publiek er niet  klaar voor en de groep haalde het niet”.

Tegen die tijd is Knight echter aan het einde van zijn Latijn. Knight: “Ik kon het niet langer volhouden, met al die dope en zuip. Ik was een lichamelijk wrak”. Hij trekt zich terug uit de muziekwereld en trouwt in 1967 met Marie, de weduwe van…Davies! Knight komt weer boven water in 1973, wanneer hij een duo vormt met Johnny Joyce. Of er ook opnames van kwamen, is ons niet bekend.

Het tweede spoor dat we terugvinden is een opname uit 1975-76 voor Nightflight, een nachtprogramma vanCapitol Radio

.G eoff Bradford: “Johnny Joyce, Brian en ikzelf kwamen daar toe rond elf uur ’s avonds en deden de sessies live in het midden van de nacht. Dat waren programma’s voor hotelportiers, verpleegsters, taxichauffeurs en  allerlei andere mensen die ’s nachts werken”.

We vinden Brian Knight terug aan de zijde van zijn oude maat Geoff Bradford, die eveneens naast de roem pakte en aan een solocarrière werkt. Alweer van de partij is Johnny Joyce, de specialist van de twelve string die met Velvet Opera ook al van de rockwereld had geproefd. Ondertussen heeft Knight zich ontpopt tot een gerespecteerdslidegitarist, terwijl hij nog altijd zingt en harmonica speelt. De kopie van het radioprogramma die ik van Bradford kreeg, wijst alvast op twéé sessies: de uitzending begint namelijk met “Bourgeois Town”, aangekondigd als het einde van de vorige uitzending. Deze opnames zijn dus hoogst onvolledig en het laatste nummer wordt afgebroken. De zes nummers klinken snel, kort, afgebeten en metaalachtig. Het blijft akoestisch werk, maar de stijl is Chicago. En tien jaar na datum, bewijst Bradford op “Bourgeois Town” of “Meet Me in the Bottom” nog altijd een van de beste te zijn.  Zijn voorliefde voor rural blues blijkt dan weer op “Alimony” van Tommy “Hi Heel Sneakers” Tucker of zijn folkachtige versie (hij heeft ook een funked up-versie) van Sleepy John Estes’ “Drop Down Mama”.  Voor het eerst komt ook Bradfords bluesstem tot zijn recht: licht nasaal, gerekt, een bonus voor de weeklacht… Maar hoe apart Bradford is, komt het best tot uiting als je zijn vijf nummers vergelijkt met het solowerkstuk van Brian Knight: op  diens versie van “Country Blues” (Muddy Waters) hoor je veeleer klassieke slide, traag met veel effectjes, veeleer een uitstekende kopie dan een eigenzinnige mix.

Solo met bekende vrienden

LEFT : Brian Knight (2nd from left) in Germany in the 90s: LEFT Briant Knight (left) in REAL FEEL, founded by Damien McCabe in 1995.

Uiteindelijk opteert Brian Knight voor een solocarrière. De jaren tachtig worden zelfs bijzonder druk.

Over zijn eerste LP, “Hard Travellin’”, is ons helaas geen verdere informatie bekend.

In het begin van de jaren tachtig trekt hij rond met Slim Chance, de groep van ex-Small Face Ronnie Lane. Een verrassende keuze, want Lane opteerde altijd al voor de softere aanpak.

Uit de getuigenis van Kris Gray, weten we ook dat hij in die periode met een eigen groep rondtrok. Zegt Kris Gray, eertijds bassist, nu producer en manager van o.a. Chris Farlowe: “Ik ontmoette Brian voor het eerst in 1980, tijdens een party van Peter Greens platenmaatschappij. Een paar dagen later ging ik naar een optreden van ‘m in Dingwalls. Ik zei hem dat ik veel beter bas kon spelen dan de kerel die hij had en de volgende twee jaar bemande ik de machinekamer met drummer Troy Blakeley”.

In 1983 is hij present op zilveren verjaardag van de Marquee Club, waar Blues by Six een reünie-optreden weggeeft. Knight speelt er met Laurence Scott, de pianist uit de twee line-up. Scott en Knight zouden daarna bij elkaar blijven, zodat we Scott ook terugvinden op het album “Blue-Eyed Soul”.

A DARK HORSE

In 1980 neemt hij A Dark Horse op voor PVK, het label waarop Peter Green zijn comeback maakte. Voor deze twaalf nummers, waaronder vijf eigen composities, deed Knight een beroep op zijn fameuze vriendenkring. Niemand minder dan Peter Green, Charlie Watts, Ian Stewart, Geraint Watkins, Dana Gillespie en Dick Heckstall-Smith, spelen en zingen ten dienste van Knight. Minder bekend, maar behorend tot de eerste klasse, zijn Art Themen (sax) en Charlie Hart (accordeon), die laatste ook bekend van Ronnie Lane. Eén van de hoogtepunten is nochtans “Honey Bee” (Muddy Waters), een soloprestatie waarop Knight enkel een beroep doet op zijn stem en zijn slidende akoestische gitaar. Zijn overtuiging getrouw, kiest Knight uit het repertoire van Reed, Waters en Leadbelly. Zijn eigen nummers klinken minder uitgewerkt en neigen gemakkelijk naar boogie (“Boogie Beat”) of ronduit rock’n’roll (“Blues is Rock’n’Roll), met alle clichés van dien. Jammer, maar waar: Knights sterke punten, namelijk de slide en de harmonica, komen hier het minst tot hun recht. Zelfs zijn stem is niet echt voor dit snelle werk geschikt, want hij kan er te weinig gevoel in leggen.

GOOD TIME DOWN THE ROAD

Op het einde van het decennium, volgt het album Good Time Down the Road. Richard Newman, die al verantwoordelijk was voor de Capitol Radio-sessies en de contacten legde voor de eerste albums, brengt Knight dit keer in contact met Jon McLoughlin, (gtr), Ray Bailet (bas) en Steve Bray (drm). Terwijl hij vond dat er op Dark Horse te veel volk rondliep die de boel verbrodde, is hij dit keer een gelukkig man. Knight: “In wezen is dit een live-opname in de studio, met enkel een paar overdubs van de harmonica. In drie avondsessies stond alles er op. Het is heavy blues, I heavied it up, want als ik Muddy Waters puur speel, kunnen de kids niet volgen”.  Voor alle duidelijkheid: met de zg. bluesrock heeft het werk van Knight niets te maken, daar is het net te subtiel voor.

BLUE-EYED SLIDE / 1861

Doorheen de jaren verandert de aanpak nauwelijks. Ook op Blue-Eyed Slide en 1861 – dat net voor zijn dood verscheen – krioelt het van de Chicagoklassiekers die in een ruige,  swingende verpakking worden aangeboden. Uit de talloze voorbeelden citeren we “Trouble in Mind” (met Peter Green, zesde Stone Ian Stewart en Stones-drummer Charlie Watts) of ‘”I’m Ready”. Ook op deze albums hebben we recht op eigen nummers in de traditionele stijl, zoals “Steamin’” (dat naar rockabilly overhelt) of “Repossession”. Natuurlijk is het de slide die overal bovenuit steekt. Zelfs een onhandige keuze als “Honky Tonk Women” wordt gered door een heldere, zeer fijngestemde slidesolo. “Blue-Eyed Slide” werd dan ook gecomplimenteerd door niemand minder dan Ronnie Wood, die zelf aardig met de pedal steel en slide overweg kan: “Brian is één van de grote slidegitaarspecialisten”. Die traditionele en deels zelfs voorspelbare aanpak, wordt altijd verzorgd door eersteklasmusici. Soms zijn ze ronduit beroemd, zoals Mick Avory, de oorspronkelijke drummer bij The Kinks, soms zijn ze onbekend maar virtuoos en met een serieus c.v. achter hun naam, zoals toetsenman Laurence Scott die nog de wereld rondtrok met het experimentele Isotope van voormalige Soft Machine Hugh Hopper. Soms is hun faam al een tijdje voorbij, maar blijft het respect voor de kunde: neem nu Rick Brown, bassist bij Cyril Davies om maar wat te noemen. Persoonlijk vind ik zijn laatste, “1861”, ook het rijpste werkstuk: de stem klinkt vreemd genoeg veel distinctiever dan vroeger, de boogie-afwijkingen leggen het af tegen subtiliteit Hij komt al eens rustig-akoestisch uit de hoek, zonder daarom zijn eigenheid af te leggen (Brownie McGhee’s “Stranger Blues”). Zijn herwerkingen klinken plots origineler, zoals de trage, akoestische versie van het overigens kapotgedraaide “Sweet Home Chicago” Op “K.C. Moan” geeft hij akoestischgewijs iedereen het nakijken met een schitterende slippin’ slide. Over Brian Knights bijdrage aan de blanke, Britse blues hoeven we niet te twijfelen: zijn heerlijke slidegitaar.

© Eddy BONTE. Oorspronkelijke versie verscheen in www.keysandchords.com nr. 4/2006

De reeks VOETNOTEN bij THE ROLLING STONES verscheen eerst in www.keysandchords.com en bestaat uit de volgende delen, die je ook op deze site kan vinden:

Deel 1: Geoff Bradford: Pionier van de elektrische bluesgitaar, Keys and Chords nr. 5/2004 (zie de rubriek "Rolling Stones" in deze website).

Deel 2: Geoff Bradford: De akoestische virtuoos, Keys and Chords nr. 7/2004

Deel 3: Drummer Carlo Little: snel, hard en luid, Keys and Chords nr. 8/2004

Deel 4: Drummer Carlo Little: Never Stop Rockin’, Keys and Chords nr. 10/2004

Deel 5: Brian Knight, UK Blues Godfather, Keys and Chords, nr.  04/2006.

Deel 6: Mick Avory (Keys and Chords, juni 2007)

DISCOGRAFIE

GETUIGENIS: STEVE CARTER