Godsdienstvrijheid en openbare school

Naar aanleiding van het verbod op hoofddoeken in het Gemeenschapsonderwijs, begin februari 2013.

De groupuscule Baas Op Eigen Hoofd, het Vrouwenoverlegcomité, columnisten en vertegenwoordigers van allochtonen,  vinden het verbod op hoofddoeken in het Gemeenschapsonderwijs een aanslag op de godsdienstvrijheid. Ziehier waarom hoofddoeken verbieden in een openbare school absoluut geen inperking van de godsdienstvrijheid inhoudt en de meest logische beslissing is in ’t belang van eenieder – ook van de “moslimmeisjes”.

DEEL 1: DE VRIJHEID VAN GODSDIENST

De “Vrijheid van godsdienst”  volgde uit de vele godsdienstoorlogen die Europa verscheurden en betekent in de eerste plaats dan ook dat niemand kan worden gecensureerd, vervolgd, opgesloten, terechtgesteld of enigerlei wijze onrecht wordt aangedaan (bijv. broodroof) omwille van een godsdienstige overtuiging. In een meer positieve zin, betekent het nu ook dat het elkeen vrij staat zijn godsdienst te belijden en dat deze vrijheid in de grondwet staat ingeschreven. De erkenning van godsdiensten – en  ook van de vrijzinnige levensbeschouwing – past in de evolutie van dit denken.  
Vrijheid van godsdienst betekent echter niet dat elke burger op gelijk welk moment en op gelijk welke plek dit recht zomaar kan afdwingen, evenmin als ‘vrijheid van onderwijs’ inhoudt dat elke burger op zijn pedagogische wenken moet worden bediend, of dat  de ‘vrijheid van meningsuiting’ zou toestaan dat ik met grondwettelijke bescherming om het even wat kan vertellen of het even waar en tegenover eender wie.  

Waarom niet?

Waarom betekent “vrijheid van godsdienst” niet dat elke burger op gelijk welk moment en op gelijk welke plek dit recht zomaar kan afdwingen, ook al is het een grondwettelijk recht?

  1. Het is in de eerste plaats de bedoeling dat deze vrijheid  kan worden uitgeoefend in  een godsdienstige context, dit wil zeggen het gezin, een religieuze gemeenschap (bijv. de parochie), een sociaal-educatieve beweging (scouts bijv.) of het gebedshuis (kerk,  moskee). Dit betekent niet dat godsdienst wordt ‘teruggedrongen’ tot de vier muren van de privéwoning, zoals al eens wordt beweerd.  We leven echter in een samenleving waar godsdienst zich niet langer met wereldse zaken bemoeit. In die zin hoort godsdienst eerst en vooral thuis in een specifiek religieuze context.
  2. Veel belangrijker is echter dat ‘vrijheid van godsdienst’  een samenleving veronderstelt waarin verscheidene, van elkaar afwijkende levensbeschouwingen voorkomen en – dit is de hoofdzaak – dat  elk van die levensbeschouwingen, religieus of niet, van dezelfde vrijheid geniet. Om  die heterogene samenleving in stand te kunnen houden, dienen de levensbeschouwingen  vreedzaam en opbouwend met elkaar om te gaan. Een officiële godsdienst bestaat niet. De ene levensbeschouwing wordt niet hoger aangeslagen dan de andere, privilegies of voorkeursbehandelingen zijn uit den boze.  

De oefening om vreedzaam en opbouwend met elkaar om te gaan, vindt plaats in wat we de “openbare ruimte’  noemen, naar  de Franse term “l’espace public” . 
Zoals het vanzelf spreekt dat elkeen zijn geloof ongedwongen kan belijden in een religieuze context, zo spreekt het vanzelf dat terughoudendheid, openheid en zoeken naar evenwicht zijn geboden wanneer die “openbare ruimte” betreedt.  Die houding is een conditio sine qua non om ieders recht op godsdienstvrijheid te kunnen garanderen.  Wanneer één overtuiging zich overduidelijk manifesteert in de openbare ruimte, bijvoorbeeld door een  speciale behandeling op te eisen, dan zal dit snel ten koste gaan van andere gezindtes en wordt  het  evenwichtig en opbouwend samen-leven verstoord. Zoals voor alle menselijke verhoudingen, bestaat hiervoor geen handboek en zal elke wet altijd ontoereikend blijken te zijn. Maar één ding is zeker:  wanneer één groep de openbare ruimte bezet of gijzelt, wordt de grondwettelijke vrijheid op godsdienst buitenspel gezet. Zo’n situatie keert zich uiteindelijk tegen elkeen. 

DEEL 2: DE OPENBARE RUIMTE

Wat verstaan we nu onder espace public, “openbare ruimte”?

Welnu, dat zijn die plaatsen waar iedereen vooreerst burger is van een heterogene samenleving en zich niet laat voorstaan op een specifiek kenmerk. In de espace public, maakt  men zich niet in de eerste plaats bekend als vegetariër, francofoon, marxist, islamiet, homo, feminist, vrijmetselaar, baron, Bosnische Serviër of wat dan ook. De openbare ruimte is namelijk de plaats waar alle burgers zonder onderscheid hun gelijke rechten kunnen uitoefenen en waar ze gelijke worden behandeld. Als burger en dus ook als individu.

Tot die “ruimte” rekenen we: 
a) plaatsen waar de overheid zijn werk doet voor  alle burgers, zoals een gemeentehuis of een rechtbank;
 b) plaatsen waar alle burgers welkom zijn om zich te ontwikkelen of te ontspannen, zoals openbare scholen en dito bibliotheken, sportzalen cultuurcentra;
c) bij uitbreiding, plaatsen waar burgers elkaar ontmoeten en - soms vrij letterlijk  - elkaar tegen het lijf lopen, zoals markten, pleinen, parken en het openbaar vervoer.  

Het valt licht te verstaan dat openbare ruimtes hun functie verliezen wanneer zij  worden ingezet als schouwtoneel of strijdtoneel voor de sterk uiteenlopende  persoonlijke overtuigingen en specifieke identiteiten die een heterogenen samenleving rijk is.  Een levensbeschouwelijke overtuiging mag zich in de openbare ruimte zeker  manifesteren, maar nietop dezelfde wijze, noch met dezelfde intensiteit , als in het eigen levensbeschouwelijke milieu. Wie dit niet inziet of niet aanvaardt, moet eens goed nadenken of hij de grondwettelijke vrijheden wel verdient.   

De openbare school: een bijzondere openbare ruimte

Een bijzondere openbare ruimte is de school, wel te verstaan de officiële, openbare school. Niet zozeer omdat ze een voorziening is van de overheid die openstaat voor alle burgers – zoals het gemeentehuis . Wel, en dat  maakt de schoolse context uniek, omdat hier per definitie burgers van verschillende sociale komaf en gezindte worden uitgenodigd om hier samen te komen en samen te werken. Bovendien – en dat maakt het dubbel uniek -  gaat het om jonge burgers, die zich nog volop aan het ontwikkelen en het vormen zijn in groep en onder  begeleiding. De openbare school is geen voorwerp van “neutraliteit”. De openbare school is het  meest exemplarische en ook het meest kwetsbare voorbeeld van de openbare ruimte.

Met name het Gemeenschapsonderwijs biedt gratis en tijdens de schooluren lessen levensbeschouwing aan, gegeven door leraren die worden aangeduid door de vertegenwoordigers van  die levensbeschouwingen. Zo’n situatie is vrij bijzonder en getuigt van verregaand begrip voor de individuele overtuiging. Zoals in de samenleving in het algemeen, kan  eenieder in de openbare school zijn godsdienst of niet-confessionele overtuiging belijden in een religieuze context:  de lessen godsdienst en zedenleer. Daarbuiten is het zaak het principe van de openbare ruimte en de vreedzame co-existentie in ere te houden.

Om die eenvoudige redenen kan godsdienstvrijheid niet worden beleden hoe, waar en wanneer het elke gelovige uitkomt. Dat is niet definitie van godsdienstvrijheid, niet in het algemeen, en nog minder in de openbare ruimte ‘openbare school’.  Het  is dus ongepast en getuigend van een totaal gebrek aan inzicht in of respect  voor de kansen die de openbare school voor iedereen creëert, wanneer men zijn geloofsbelijdenis ongeremd uit middels speciale kledij. Dat is het zeker in een openbare ruimte die jongens en meisjes gelijk behandelt en dus geen reden heeft om de extroverte  belijdenis goed te keuren voor meisjes alleen (moslimjongens hoeven zich van speciale kledij niets aan te trekken).  

Het is echt niet zo moeilijk om deze uitgangspunten concreet toe te passen:

  • lessen levensbeschouwing (voor iedereen dan) kunnen zeker, gebedsruimtes niet: gewoon omdat  vijf keer bidden per dag in een speciale ruimte niet te rijmen valt met het schoolse gebeuren, d.w.z. een  groepsgebeuren waar elkeen gelijk is voor de wet;
  • men kan niet toelaten dat jongens weigeren te luisteren naar  een lerares omdat het een vrouw is en vrouwen dienen te luisteren naar mannen en niet omgekeerd (bijvoorbeeld weigeren het bord af te vegen);
  • het is niet doenlijk dat bepaalde leerlingen om religieuze redenen bepaalde begrippen of feiten uit de geschiedenis (Armenië voor de Turken) of de biologie (de evolutieleer) verwerpen en weigeren te studeren;
  • het kan niet dat meisjes worden vrijgesteld voor turnlessen, om de zeer eenvoudige reden dat de school jongens en meisjes gelijkwaardig acht en dat ze allemaal recht hebben op hetzelfde onderwijs;
  • het is onaanvaardbaar dat leerlingen onwettig afwezig zijn omdat ze op bedevaart trekken naar Mekka, want wie zijn leerplicht vervult door school te lopen moet ook aan minimale verwachtingen en eisen voldoen.

De test is eenvoudig: bij uitbreiding naar andere overtuigingen, wordt de openbare ruimte ‘school’  conflictueus in plaats van vreedzaam en een leercentrum à la carte in plaats van een oefening in heterogeniteit. Zo komt de vrijheid in het gedrang voor iedereen.

Nu is samenleven geen wetenschap. Men moet het willen en men dient erover te onderhandelen. Daarvoor bestaan er ook grensgevallen. Bijvoorbeeld: halal voor iedereen is duidelijk een inmenging van de van de godsdienst, een uiting van superioriteit en een gebrek aan respect. Niettemin kan men discussiëren over de vraag om op verzoek halal te voorzien, althans wanneer dit geen eenzijdige eis vormt maar, bijvoorbeeld, het welbevinden van de leerling en dus zijn schoolbeleving ten goede komt.

TOT SLOT

Een correct debat

Een korte, maar duidelijke parenthesis: wie de hoofddoek isoleert van andere geloofsuitingen,  is ziende blind of ter kwader trouw. Het debat gaat dus over alle geloofsuitingen die niet verenigbaar zijn met de openbare ruimte. Het zijn de uitingen in het dagelijkse leven die het jodendom, het christendom en de islam altijd al onder controle proberen te houden:  kledij, voeding, seksualiteit en kennis. Wie hoofddoeken toelaat in de openbare school, moet ook andere kenmerken van die ‘identiteit’ toelaten en, uiteraard, van alle andere levensbeschouwelijke identiteiten.

Uiteraard, is  een school geen star gegeven. Gesprek en discussie zijn altijd mogelijk, dynamiek en verandering evident. Maar de openbare school is van iedereen. En in tegenstelling tot wat de slogan ’t Stad is van iedereen deed veronderstellen, betekent “de  openbare school is van iedereen” absoluut niet dat men iedereen er zijn gedacht komt doen,  rechten opeist  en privilegies afdwingt, maar precies het omgekeerde: dat elkeen een inspanning doet opdat de vrijheid altijd voor iedereen zou gegarandeerd blijven.  Dat is wat anders dan de “neutraliteit” die neerkomt op steriliteit, de “neutraliteit” die in feite gewoon alles verbiedt en onderdrukt.  

Een getto

Wie deze principes niet kan aanvaarden, is niet op zijn plaats in het openbaar onderwijs.

In dit land bestaat geen schoolplicht, enkel leerplicht. In dit land is het toegelaten om confessioneel onderwijs aan te bieden -  dat ook nog eens grotendeels door de overheid wordt betoelaagd. Getuige daarvan het katholieke net, een handvol protestantse schooltjes en, laten we dit keer Michael Freilich niet buiten het debat houden, een pakket joodse scholen.

Meer gettovorming is niet aangewezen. Maar een oorlog in de openbare school en de openbare ruimte nog veel minder. 
Als de openbare ruimte leefbaar moet worden gehouden voor een grote meerderheid door een minderheid zijn getto toe te kennen, dan moet dat maar.

© Eddy Bonte  (red. 08februari 2013) Eveneesn gepubliceerd in DE GROEE BELG nr. 838 van 11 februari 2013, www.degroenebelg.be