Nuus diealekt

De "Diealektgazette van Bacht'n de Kuupe" is het driemaandelijks tijdschrift van het gelijkname en zeer actieve Diealektgenooëtschap. De gazette is taalkundig verantwoord én aangenaam om lezen. Je krijgt een mix van folklorisrische verhalen, linguïstische commentaren (vaak etymologisch) door specialisten zoals em.prof. Hugo Ryckeboer, een quiz die je kennis van het dialect test, een lied of gedicht en allerhande beschouwingen.

Bezoek www.dialectbachtendekupe.be en neem een abonnement vanaf €10.

HET RITUELE GESPREK

Wie andermans dialect leert, struikelt niet alleen over de woordenschat, de uitspraak of de spraakkunst. Ik durf zelfs stellen dat het struikelblok bij uitstek niet ligt bij vreemde woorden als “seule”, uitspraakeigenaardigheden als de fameuze “g” (in “hoa j’ mei?”) of zelfs in grammaticale instinkers van het type “jaak, jom, joas”. Nee, de moeilijkheid par excellence lijkt me het idiomatisch taalgebruik en meer bepaald het idiomatische gesprek. Wie dit niet beheerst, valt alras door de mand als “èn angespoeëld’n” (aan de kust) of “è vrimd’n” (overal elders).

EEN VREEMD GESPREK.

“Idioom” betekent specifieke taalkenmerken, en wat dat zijn, begrijpt u meteen met volgend voorbeeld. Twee kennissen hebben elkaar al een tijdje niet meer gezien en komen elkaar op straat tegen. Beeldt u zich volgend gesprek in:

Mo, wieën da me doar èn!

Ah, ‘t is gie.

Joat, ’t is ik. Oe ist?

Nieët’n speesieaals!

Bie mien ook nieë

Alli, saluu ee.

Wat denkt u? Dat kan niet, zo’n gesprek heb ik nog nooit gehoord. Klopt: dit gesprek zit vooral niet juist. Het “juiste” gaat als volgt:

Mo, wie da me doar èn!

Mo godomme, da’s lang’ èleen si. Oe is da mi joen?

Ba, goeëd gie, o ‘t è bitje goat. En mi joen?

Me meug’n nie klaag’n, me meug’n nie klaag’n. En mit de vrouwe?

Ook goeëd. Voe nuuz’ oede! En d’ joene?

Ossan gliek eneeë. Lik dan ze zeggen: “Oenkruud …”. 

Dit is een idiomatisch gesprek. Daarom kan u het rustig verder aanvullen. Varianten zijn mogelijk, maar verlopen evengoed compleet idiomatisch.

Het eigenaardige van een idiomatisch gesprek verklaart waarom u op school wel negen op tien kan halen voor Engels, maar in de eerste de beste Engelse pub geen jota verstaat van het tooggesprek, en waarom u in het zuiden wel overweg kunt met de krant Le Midi Libre, maar veel minder met de conversaties van de senioren onder de platanen.

HET RITUELE GESPREK

Het idiomatische gesprek is niet alleen een kwestie van taalkunde. Het is in wezen een ritueel gesprek, wat betekent dat u heel de context van de spreker en zijn milieu moet kennen. Met “ritueel” bedoelen we een reeks opeenvolgende handelingen die altijd op dezelfde wijze verlopen en herhaald worden, maar die wel degelijk een diepere betekenis hebben. Binnen een bepaalde grens kan die betekenis verschillen. Een mis, een zitting van vrijmetselaren of een (klassieke) huwelijksplechtigheid dienen allemaal ritueel te verlopen. Anders is het niet goed! Bij een ritueel primeert de opeenvolging en de herhaling. Men weet wat er zal komen, en dat is ook de bedoeling. Daarom is het niet minder, maar net méér zinvol. Mijn vriend Louk Dubois noemde het ritueel ooit “de woordenloze leer”.

In het rituele gesprek maken we iets gelijkaardigs mee, maar mét woorden: dezelfde woorden, uitdrukkingen en zinnen volgen elkaar in dezelfde volgorde op, inclusief klemtoon en intonatie. Zoals het bij een ritueel past, wordt indirect betekenis gegeven. Het ritueel is, per definitie, niet onthullend. De betekenis moet men zelf “raden”. Bijkomende moeilijkheid:  het rituele gesprek is eveneens, binnen bepaalde grenzen, voor interpretatie vatbaar.

Neem bijvoorbeeld het antwoord “Me meug’n nie klaag’n” in het gesprek hierboven. Misschien valt er wel over iets te klagen, maar oordeelt de spreker dat het de moeite niet is, of dat de andere het niet de moeite zal vinden. Of beide. Misschien valt er inderdaad helemaal niet te klagen. Misschien heeft de spreker iets te verbergen. Dat hangt van de situatie af en niet in het minst van de verhouding tussen de sprekers. Die interpretatiemogelijkheid moet er zijn, anders vervallen we in het gewone, directe, confronterende gesprek.

Omdat groepsrituelen grotendeels uit ons leven verdwenen zijn, komt het rituele gesprek soms vreemd, ja, belachelijk, over. Geheel ten onrechte, zowel communicatief als taalkundig.

THEMA: HET LEVEN

Het rituele gesprek gaat altijd over de dingen des levens. Om het te begrijpen, moeten we dus de mensen en hun context kennen. Daarom is het idiomatische gesprek zo moeilijk te verstaan voor buitenstaanders. Een verklaring van Obama in The Washington Post over zijn aanpak van de klimaatverandering is daarom van een veel eenvoudiger soort Engels dan een dagdagelijks gesprek tussen twee huisvrouwen in de lokale superette van een buitenwijk in Manchester. En heus niet door het accent. In de krant gaat het namelijk om op woordenschat gebaseerde gesprekken in een technische context. Interpretatie moet hier net uitgesloten worden. Hoe anders is het rituele gesprek, waarbij niets eenduidigs gezegd wordt: alles wordt gesuggereerd en de interpretatie blijft open.

Een voorbeeld over gezondheid:

Zeg, è j’ ‘t ol ooërt?

Van wieën tè?

Van d’oedste van Marja’s.

Mor ogliek nieët’n ergs zeeker?

Ja, èwè, ‘k zoen ’t nie durv’n zegg’n, wi. Ze zoed in de klienieke zien.

Mo gie! En nog zo joenk!

Is ’t ètwodd’ agliek èneeë

Je zieët ee, vooë da j’ ’t wit …

Enzovoort, u kan er makkelijk zelf nog een bladzijde aan breien. Het verloop is gekend, want het is idiomatisch.

Ziekten, ongeluk, “malsjaanse”, huwelijk, liefdesaffaires, gezondheid, werk, de kinderen, het lot… kortom de “basics of life” vormen het onderwerp bij uitstek van het rituele gesprek.

FUNCTIE 1: SOCIAAL VERKEER

Het ritueel- idiomatische gesprek maakt ook het sociaal verkeer mogelijk en draaglijk. In het bovenstaande voorbeeld weten we niet wat er scheelt. We weten evenmin of de spreker het zelf weet, dan wel of hij het wil verzwijgen. Het is zelfs niet uitgesloten dat de ontvanger het wel weet, maar zich van de domme houdt, om meer te weten te komen van de ander.

Hierdoor ontstaat over een aantal onderwerpen een soort morele consensus: dat het leven hard kan zijn of onrechtvaardig, dat het noodlot bij iedereen kan toeslaan, dat het leven te kort is, dat gezondheid toch boven rijkdom gaat, dat iedereen gelijk is voor de dood, dat men geluk moet hebben in het leven. Maar ook dat kinderen blijdschap brengen, dat schoonheid van binnen zit, dat ouders tevreden zijn als de kinderen voor hen zorgen in hun ouwe dag, dat het leven moeilijk is maar toch de moeite waard, dat we al met al gelukkig mogen zijn dat het leven loopt zoáls het loopt. “‘t Leev’n moe ze gank goan”, zoals mijn grootmoeder zei. 

Belangrijk voor het sociale verkeer is dat weinig tot geen oordelen uitgesproken worden: het indirecte en de interpretatiemogelijkheid laten iedereen in zijn positie en eer. Integendeel, een van vorm van mededogen is bijna altijd voelbaar.

Bijvoorbeeld:

Wit je ‘t ol van Norbert van ’t kafeetje bie ’t park?

Nink, ‘k weet’n van nieët’n.

En is dooëd èstuukt, gister’n.

Mo gie? Van wiene?

Moe j’ ‘t vraag’n?

‘k Weet’n ‘t, ‘k weet’n ‘t, mor agliek zeg. Zo vrats.

Ja moat, ze komm’n ’t nie vraag’n ee a j’ wilt goan of nieë!

Je meugt er agliek nie an peinz’n ee.

Nije, vint, nije.

(uiteraard: enzoverder).

FUNCTIE 2: CONFRONTATIE VERMIJDEN

De functie van het rituele gesprek is vergelijkbaar met rituele agressie: in heel veel gemeenschappen werd (helaas zelden “wordt”) agressie ritueel geuit, opdat beide partijen niét tot werkelijke agressie zouden overgaan. Tenzij iemand uit het ritueel stapte, waardoor (van ritueel gesproken!) de oorlogsbijl opgegraven moest worden. Toen de Europeanen het “wilde” westen veroverden, knalden ze de Indianen neer zoals ze buffalo’s neerknalden. Zonder ritueel, dus zonder mogelijkheid tot consensus. Gewoon efficiënt, koelbloedig, strategisch. Het was net daarom een oorlog die de Indianen nooit konden winnen, omdat ze de blanke, ritueelloze agressie niet begrepen. Een leek die op café een rituele ruzie bijwoont schrikt zich te pletter, maar de cafébaas en de ruziemakers weten wel beter:

Goa j’ nuu oast uutsjcheeën?

Kust ze gie è bitje wi, vrieënd

Oe zeg je dadde?

J’ èd ‘t gie wè verstoan wiene dank èzeid èn.

Zoek je boeël mesjchieën? Je kut er krieg’n wi.

Boeël, boeël, wieën zoekt er ieër boeël?

Manniege, o j’ nie rap uutsjchidt…

Ja, wiene toene?

E bok op je muule ku j’ krieg’n, da ku j’ gie krieg’n.

Mo je moet è kir ort’n, mo je moet è kir ort’n!

Zo kan het nog even doorgaan. Hoe loopt het af? Met de vredespint natuurlijk:

Goa j’ nog lange zeeëver’n of goaj nog eeën drienk’n?

Goa j’ gie betaal’n mesjchieëns?

Ewè jaak si.

(nog een laatste macho-stuiptrekking)

Voer è keeë da j’ wegmeugt van je vromèèns zeekers?

(en dan de vredevolle finale)

Patrong, doe ze nog è ki vul. En drienkt ook etwodde!

ENKEL WEST-VLAAMS?

Is het rituele gesprek typisch West-Vlaams? Nee, dat mogen we niet beweren. Het is wel typisch Vlaamse volkstaalen alvast een element van de volkstaal die filologen meestal compleet over het hoofd zien omdat ze tot een ander milieu behoren. Als volkstaal komt het idiomatisch-rituele gesprek ook voor in verwante dialecten, zoals het Oost-Vlaams. Het idiomatische verloop ervan vormt voor “aangespoelden” een ware muur, zeker als ze, zoals veel “aangespoelden”, niet met de lokale volkstaal bekend zijn.

De schrijver en taalkundige Pol Hoste, die in diverse romans over zijn jeugdjaren in het Lokerse verhaalt, herinnert zich als kind gesprekken van zijn grootmoeder die perfect bij de stelling van het rituele gesprek aansluiten.

Hoste: “Ik heb je misschien wel eens verteld dat ze (de grootmoeder – EB) aan een vriendin A het relaas deed over een gesprek dat ze met een andere vriendin B gevoerd had. Die had haar allerlei dingen te verstaan gegeven (zonder ze rechtstreeks te formuleren dus), waarop mijn grootmoeder had gereageerd door deze vriendin B eveneens allerlei dingen te verstaan te geven zonder ze bij naam te noemen. Tijdens het relaas aan haar vriendin A over het gesprek met haar vriendin B, verklaarde ze evenwel iedere verzwegen betekenis in zowel de replieken van B als in haar eigen replieken”. Hoste voegt  eraan toe dat zulke gesprekken en de verklaring ervan voor hem een “inleiding in de hermeneutiek of tekstexegese” vormden.

Zo’n gesprek zou kunnen zijn:

’t Is zoverre wi, met de dochter van me gebeurneege.

’t Is gin woa zeekers? Agliek nie met ’n dieën’n van …?

Ewè vaneeëg’nst!

Ewè, die domme geeëte.

’t Moeste gebeur’n ee.

Pertank, die oeders.

Ja vint, me zegg’n wieder dat ollemaal’ in de stroate.

Je moet ‘t mo teeg’nkomm’n ee as oeder.

Voor Hoste* is het duidelijk: “Misschien ben ik er toen wel achter gekomen wat literatuur was: meerzinnigheid zoals ze in de spreektaal van het volk leeft en op een briljante manier de rijkdom uitmaakt van onze dialecten (en idiolecten)”. (1)

© Eddy Bonte, ° op ’t Swoantje (Wuvergem bie Veurn), 02/09/1949 . Eerste publicatie in de "Diealektgazette van Bacht'n de Kuupe", jg. 5, nr. 1, 2010.

*Citaten van Pol Hoste komen uit een aan mij gerichte e-mail. (EB).